Lucas 16: 1-8
De alsnog rechtvaardige econoom.
door Hans Schravesande
Van de gelijkenissen van Jezus is dit een van de moeilijkste om in onze tijd te begrijpen. In vergelijking met andere gelijkenissen wordt er weinig over gepreekt. De bijbelstudies die er over geschreven zijn lijken in hun uitleg alle kanten op te vliegen. De opschriften in de bijbelvertalingen zetten een toon die de lezer al direct op het verkeerde been zet: ‘De onrechtvaardige rentmeester’ (NBG), ‘De slimme rentmeester’ (Groot Nieuws Bijbel), ‘Het voorbeeld van de slimme dienaar’ (Bijbel in gewone taal). De NBV is met het opschrift voor het geheel van Lucas 16 gelukkig wat minder bevooroordeeld: ‘Rijkdom en gerechtigheid’. Als ik al een opschrift boven de verzen 1-8 zou willen zetten, dan zou het zijn: ‘De alsnog rechtvaardige econoom’. Alle uitleg van dit verhaal blijft voorlopig hypothetisch. Maar nieuwere inzichten kunnen ons helpen bij het vinden van de meest aannemelijke hypothese.
Alleen een lezing vanuit het Jodendom van Jezus tijd en vanuit het geheel van het evangelie van Lukas kan ons verder helpen. In heel hoofdstuk 16 staat de omgang met de wet centraal. Het is een drieluik waarin twee gelijkenissen de panelen vormen, met een middengedeelte met uitspraken van Jezus. In de eerste gelijkenis wordt de ‘oikonomos’ opgevoerd die verantwoordelijk is voor het functioneren van de ‘nomos’ (de wet) in de ‘oikos’ (het huis). In het tweede paneel, de gelijkenis van de ’Rijke man en de arme Lazarus’, wordt de vraag naar de juiste omgang met rijkdom en armoede beantwoord met een verwijzing naar het luisteren naar ‘Mozes en de profeten’. In het middengedeelte (vs. 10-19) vinden we woorden van Jezus waarin het blijvende belang van de wet (vs. 17) wordt onderstreept. De interpretatie van de wet in het volgende vers, toegepast op echtscheiding, is een strikte en strenge interpretatie die zich lijkt te keren tegen de meer liberale opvattingen van de Farizeeën. Het hele hoofdstuk staat in een eschatologische context. Vandaaruit kunnen we het ter verantwoording roepen van de ‘econoom’ door zijn ‘heer’ ook verstaan als een oordeel, en een oproep tot omkeer, vanuit het eschaton.
Als het centrale thema het opvolgen van de geboden is, is het het meest waarschijnlijk dat de econoom de schuldbekentenissen kunstmatig had opgehoogd om zo het renteverbod te ontlopen en zich de woekerrente van 50% en 25 % toe te eigenen. Het motief van het verkwisten, verstrooien kan zowel positief als negatief verstaan worden en levert zo voor de uitleg weinig op. Als de econoom ter verantwoording wordt geroepen – en er is haast bij – richt hij zich weer op de bedoeling van de Tora: hij herstelt het onrecht door de rente te schrappen, en wordt zo gerechtvaardigd. Daarom prees ‘de heer’ (kurios) hem. Hij had ‘phronimos’ gehandeld, bezonnen, wijs vanuit de wijsheid van de Tora. Vanuit de opbouw van het verhaal is het het meest waarschijnlijk dat de ‘kurios’ naar de rijke man, en vandaaruit naar God verwijst. Maar voor wie hier in Jezus de kurios wil zien, zal dat voor de strekking van het verhaal niet veel verschil maken. Verwijzingen naar Genesis 1 liggen ook voor de hand: God geeft vanuit zijn overvloed de mens een mandaat om zijn schepping te beheren. Het woord rentmeester valt daar niet. Het goede beheer laat volgens de Tora geen ruimte voor rente.
Alle vertalingen die ‘phronimos’ met slim en handig vertalen keren de bedoeling van de gelijkenis om. Zo worden de vrije marktwerking, de oorzaken van de bankencrisis, de Libor-rente en de praktijken die de Panama Papers aan het licht brengen, alsnog zalig geprezen. Op de enkele plaatsen waar het woord ‘phronimos’ voorkomt zullen we niet snel met slim vertalen. Zijn wij ‘slim’ in Christus (I Kor. 4,10)? Of willen we tot de vijf ‘handige‘ meisjes in Matth. 25, 2 behoren?.
Het rechtvaardig handelen is hier verbonden met de levenssferen van de mens. Dat komt vooral tot uitdrukking in de opvallende Griekse formulering, die terug verwijst naar het oorspronkelijke Hebreeuwse en Aramees. Het is de ‘econoom van de ongerechtigheid’: hij leeft in een wereld, een sfeer, waarin onrecht het hoogste woord heeft en waarin vanuit de Tora recht gedaan moet worden. Dat is ook de sfeer waarin het geld, de ‘mammon van de ongerechtigheid’ zich beweegt. Alleen als je van de twee heren die je kunt dienen voor de mammon kiest, is die substantieel tot ‘onrechtvaardige mammon’ (vs.11) geworden. Als je echter God wilt dienen kun je geld vanuit de sfeer van het onrecht overzetten in de sfeer van de liefde: je maakt je vrienden uit (niet met) de mammon van de ongerechtigheid.
Deze benadering van de gelijkenis is te meer waarschijnlijk geworden door de ontdekking van de Dode Zee rollen. Zo weten we nu dat de Essenen zich zagen en benoemden als de ‘kinderen van het licht’. Zij zagen als afgezonderde sekte alle economische handelen buiten hun eigen leefwereld en sfeer als verkeerd en onrein. Jezus distantieert zich van deze visie en leefwijze. Het getuigt van meer wijsheid en bezonnenheid om vanuit de Tora het economische onrecht recht te zetten, dan de wereld van handel en economie als alleen maar verdorven op te geven.
Kritiek op rijkdom, het opkomen voor armen en het belang van vrijwillige armoede verbond Jezus wel met de Essenen. Wie de armen tot vriend maakt weet dat zij je zullen voorgaan in het Koninkrijk, dat zij je zullen opwachten en ontvangen in het Rijk van God: zij wachten je op in de ‘eeuwige tenten’.
Voor deze benadering ben ik onder meer geïnspireerd door een hoofdstuk in ‘Tussen oorsprong en schisma’ van David Flusser. Het thema van rente en woeker kan verbonden worden met hoe Lucas in het geheel van zijn evangelie de praktijk van het jubeljaar en het kwijtschelden van schulden een plaats geeft. Zie Lucas 4 in relatie tot Jesaja 61. Flusser wijst er op hoe ook de eerste drie zaligsprekingen bij Matteüs verwijzen naar Jesaja 61. Zo plaatsen beide evangelisten Jezus eerste spreken over het Koninkrijk in het kader van Jesaja 61. Jezus spreekt in Lucas 16 tot de discipelen, maar de Farizeeën luisteren mee. Het was in een tijd dat de Schriftgeleerden door ingewikkelde constructies de wetten rond sabbat- en jubeljaar probeerden te ontduiken. De beroemde rabbi Hillel formuleerde daarvoor in de eerste eeuw de constructie van de prosboel. Om de teruggave van de schuld in het zevende jaar, en zo een verlamming van de economie te voorkomen, werd de schuld niet meer tussen individuen geregeld, maar met een juridisch hof. Daarvoor gold het gebod van teruggave in het zevende jaar niet. Ik sluit niet uit dat het strikte vasthouden van Jezus aan de Tora de achtergrond vormt voor de polemiek met de Farizeeën in Lucas 16.
Voor wie geïntrigeerd is door deze gelijkenis kan ik verwijzen naar de masterscriptie van C.L Geluk op het internet (‘De onrechtvaardige rentmeester. Utrecht University Repository’. , 2011, 72 pagina’s PDF).