< Alle onderwerpen
Printen

Lucas 10: 38-42

Marta en Maria

Door Peter van ‘t Riet

De familie ‘Marta, Maria en hun broer Lazarus’ uit Betanië bij Jeruzalem is vooral bekend uit het vierde evangelie. Elders heb ik betoogd dat dat evangelie ontstaan is in een kring rond Jezus’ vriend Lazarus.1 Lucas heeft veel tradities uit het vierde evangelie gekend.2 Des te merkwaardiger is het dat hij Marta en Maria aan het begin van zijn grote reisverhaal (Lucas 9:51:19:28) heeft geplaatst en niet aan het einde, wanneer Jezus in Betanië aankomt (Lukas 19:29). Betanië als plaats van Marta en Maria wordt in ons verhaal helemaal niet genoemd. Ook hun broer Lazarus laat Lukas achterwege. Dit duidt op een typisch joods-polemische manier van verhalen vertellen: je laat weten dat je de familie hebt gekend, maar je geeft ze niet de plaats die zij zichzelf toekennen. Lukas stond kennelijk kritisch tegenover de tradities van het vierde evangelie.

In Lucas’ verhaal over Marta en Maria staat lernen centraal. Jezus wordt, als rondreizende Toraleraar, door de welgestelde Marta (de naam betekent ‘meesteres’) uitgenodigd voor een symposium, een leermaaltijd, bij haar thuis. Het verhaal herinnert aan diverse uitspraken uit de farizees-rabbijnse traditie van die tijd: “Maak veel leerlingen” (M. Avot 1:1); “Je huis zij een huis van samenkomst voor Torageleerden, bestuif je met het stof van hun voeten en drink met dorst hun woorden in” (M. Avot 1:4); “Verschaf je een leraar” (M. Avot 1:6, 16); “Zeg niet: ‘Wanneer ik vrije tijd heb, zal ik studeren’, misschien zal je nooit vrije tijd hebben” (M. Avot 2:4) etc.

Tora leren was in die tijd vooral een zaak voor mannen, maar vrouwen waren er niet van uitgesloten. Vrouwen leerden mee in de synagogen, thuis bij hun ouders of van hun echtgenoot, bij de leermaaltijden met Toraleraren en in persoonlijke gesprekken.3 In de farizees-rabbijnse traditie komen enkele geleerde vrouwen voor, zoals Bêroerja, de vrouw van rabbi Me’ir, die hem eens vanuit de Psalmen terecht wees in een conflict met zijn buren.4 Dat wijst erop dat vrouwen, als zij wilden en als hun omgeving meewerkte, minstens zo geleerd konden worden als mannen. Ook dit verhaal over Marta en Maria is daar een voorbeeld van. Maria zit tijdens de maaltijd aan “de voeten van Jezus”, dat is de “plek” waar de leerlingen zaten als zij leerden onder leiding van een Toraleraar (vergelijk Handelingen 22:3).

De pointe van Lucas’ verhaal sluit aan bij een bekende discussie uit de farizees-rabbijnse literatuur over de vraag wat het belangrijkst is: leren of doen.5 De Talmoed vertelt het volgende leerverhaal uit de tijd van keizer Hadrianus (begin 2e eeuw CJ), die het leren in de leerhuizen verboden had: “Eens lagen Rabbi Tarfon en de oudsten aan in de opperkamer van het huis van Nitsa in Lod (Lydda). En zij stelden zichzelf de vraag: Wat is belangrijker, studeren of handelen, leren of doen? Rabbi Tarfon nam het woord en zei: Doen is belangrijker. Rabbi Akiva antwoordde en zei: Leren is belangrijker. Daarop zeiden alle andere aanwezigen: Leren is belangrijker, want leren leidt tot het [juiste] doen.” Dit verhaal zegt dat ook in een tijd waarin leren verboden is, men moet blijven leren, omdat het juiste gedrag anders verloren gaat. Dat is eveneens de opvatting waarbij Jezus’ onderwijs in ons verhaal over Marta en Maria aansluit: Toraleren is het beste deel, niet omdat doen of dienen niet belangrijk zou zijn, maar omdat Toraleren leidt tot het juiste inzicht in wat gedaan moet worden. Jezus staat in dit opzicht geheel in de farizees-rabbijnse traditie van zijn tijd.

Noten

1.     Zie mijn boek Het evangelie uit het leerhuis van Lazarus (Baarn 1996).

2.     Zie bijv. Julius Schniewind, Die Parallelperikopen bei Lukas und Johannes (Hildesheim 1958).

3.     Amy-Jill Levine, Marc Zvi Brettler (Ed.), The Jewish Annotated New Testament (Oxford 2010), t.p.

4.     bT Bêrachot 10a.

5.     Zie mijn boek Het mensbeeld van de Tora (Kampen 2006/Zwolle 2014), p. 46-48.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *