Johannes 21: 1-14
De verschijning van Jezus aan de zee van Tiberias
Door Peter van ’t Riet
Een aanhangsel aan het vierde evangelie
Johannes 21 is duidelijk een aanhangsel aan het vierde evangelie. Dat evangelie eindigde oorspronkelijk met wat nu het “eerste slot” wordt genoemd (20:30-31).(1) Er zijn verschillende argumenten aan te voeren waarom het aanhangsel niet goed binnen het raam van dit evangelie past.
1. Het verhaal in hoofdstuk 21 is gesitueerd bij de zee van Tiberias (21:1) in Galilea. Het vierde evangelie eindigt in hoofdstuk 20 daarentegen in Judea, waar dit evangelie zich voor 70% afspeelt.
2. Petrus is in hoofdstuk 21 de centrale discipel, terwijl het vierde evangelie Petrus bij herhaling op het tweede plan zet.(2)
3. De zonen van Zebedeüs, die in het vierde evangelie geheel ontbreken, worden hier wel genoemd (21:2).
4. De vertelde verschijning van Jezus wordt zijn ‘derde’ genoemd (21:14), terwijl er in het vierde evangelie al drie verschijningen zijn geweest (Joh. 20:14, 19, 26).
5. Het aanhangsel wijkt qua literaire stijl en verhaaltechniek nogal af van de rest van het vierde evangelie.(3)
Literair gezien mist het eerste verhaal in hoofdstuk 21, over de wonderbare visvangst, de compacte kracht van de Hebreeuwse vertelkunst die de evangelisten in het algemeen nog wel bezaten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit overbodige details en inconsistenties. Waarom moet Jezus om voedsel vragen (21:5) als hij al over vis en brood beschikt (21:9)? Waarom kunnen de andere discipelen het met vis gevulde net niet meer trekken (21:6), terwijl ze het daarna wel kunnen slepen (21:8) en Petrus het vervolgens in zijn eentje uit de boot kan halen (21:11)? Waarom de eigenaardige gang van zaken waarbij Petrus eerst zijn opperkleed aantrekt en zich vervolgens in zee werpt (21:7)?(4) Waarom ligt er behalve een vis ook een brood op het vuur (21:9)? Waarom zouden de discipelen aan Jezus moeten vragen wie hij is, terwijl ze dat allang weten (21:12)? Kortom, dit is niet het compacte en symbolische type verhaal dat we uit de evangeliën kennen. Toch is het ook weer niet geheel zonder symboliek. Bovendien sluit het wel degelijk aan bij het vierde evangelie, getuige de “discipel die(n) Jezus liefhad” en die er tweemaal in voorkomt (21:7, 20). Interessant is nu de vraag of er iets te zeggen valt over de schrijver en de bedoeling van dit toegevoegde hoofdstuk.
Het evangelie uit de School van Lazarus
In een van mijn vorige bijdragen aan deze website heb ik laten zien dat het vierde evangelie niet geschreven is door de apostel Johannes, die in de synoptische traditie stond, maar stamt uit de School van Jezus’ discipel Lazarus, die tevens de “discipel die(n) Jezus liefhad” is geweest.(5) Elders ook heb ik beschreven dat het vierde evangelie kritisch staat tegenover Petrus en hem steeds de tweede viool toebedeelt.(2) Opmerkelijk is nu dat dat in ons verhaal als het ware wordt “rechtgezet”. Dat valt tenminste af te leiden uit het volgende.
Veel elementen in ons verhaal over de wonderbare visvangst lijken te zijn ontleend aan het parallelverhaal (//) in Lukas 5:1-11. Dat verhaal is in het Lukasevangelie de opmaat tot de vorming van Jezus’ discipelkring met Petrus aan het hoofd (Lukas 6:14). Ons verhaal in Johannes 21 is eveneens een opmaat, maar nu tot het drievoudige “eerherstel” van Petrus, dat er direct op volgt (21:15-17). Petrus had Jezus immers tot drie keer toe verloochend (Joh. 18:17, 25, 27). Het is waarschijnlijk dat ook de schrijver van het aanhangsel is opgevallen dat Petrus er in het vierde evangelie nogal bekaaid afkomt. Kennelijk heeft hij er behoefte aan gehad om via een extra hoofdstuk de brug te slaan tussen de Judeese vierde-evangelietraditie met Lazarus als centrale discipel, en de Galilees-synoptische traditie waarin Petrus op de eerste plaats staat. Dat moet al vroeg na de eerste publicatie van het vierde evangelie het geval zijn geweest, want er zijn geen handschriften bekend waarin het aanhangsel ontbreekt. Duidelijk is ook dat de opsteller leefde na de dood van Petrus en na die van Lazarus, de discipel die(n) Jezus liefhad (21:18-23). Hoe werkt zijn opzet nu door in ons verhaal?
Een mix van discipelen
Het verhaal begint in vers 2 met een eigenaardige opsomming van Jezus’ discipelen:
• Petrus komt eerst, wat in de geest van de synoptische traditie is (Markus 3:16-19 en //), maar niet in de geest van het vierde evangelie (zie Joh. 1:41:42).
• Als tweede komt niet Petrus’ broer Andreas, die in Johannes 1:41 behoort tot de eerste twee discipelen van Jezus, maar Thomas (Markus 3:18 en //) met zijn bijnaam Didymus (zie ook Joh. 11:16; 20:24).
• Als derde volgt Natanaël die we kennen uit Johannes 1:46-50. Hij is onbekend in de synoptische traditie. Echter, Filippus die Natanaël bij de club haalde (Joh. 1:46), ontbreekt in ons verhaal.
• Vierde en vijfde zijn de zonen van Zebedeüs. Beiden worden niet met naam genoemd. Ze komen nergens in het vierde evangelie voor, maar spelen wel een belangrijke rol in de synoptische traditie (Markus 3:17 en //).
• Dan volgen nog “twee van zijn discipelen”. Ze worden anoniem geïntroduceerd, wat weer in de geest van het vierde evangelie is. Immers, dezelfde uitdrukking komen we tegen in Johannes 1:35 als aanduiding voor de eerste twee discipelen van Jezus. Een van die twee blijkt Andreas te zijn (1:41). Van de ander, die anoniem blijft, heb ik elders laten zien dat met hem hoogst waarschijnlijk Lazarus is bedoeld.(6) Ervan uitgaande dat de auteur van het aanhangsel nog bekend was met de Lazarustraditie van het vierde evangelie, kunnen we concluderen dat ook hier in Johannes 21:2 Andreas en Lazarus bedoeld moeten zijn. Dat verklaart tevens waarom Andreas niet als tweede genoemd werd en waarom de “discipel die(n) Jezus liefhad” (Lazarus) verderop opeens in het verhaal kan optreden (vers 7). Beiden zijn hier anoniem geïntroduceerd zoals aan het begin van het evangelie het geval was (1:35).
Samen zijn het zeven discipelen in plaats van de twaalf die elders in het vierde evangelie worden genoemd (Joh. 6:67). Deze zeven vormen een duidelijke mix van discipelen uit de synoptische traditie en uit het vierde evangelie. Dat is literair gezien een uitstekende manier om beide traditie met elkaar te “verzoenen”. Het getal zeven wijst er bovendien op dat het verhaal de blik gericht heeft op de zeventig wereldvolken (Genesis 10) in plaats van op de twaalf stammen van Israël. En dat sluit aan bij de verdere beelden die in het verhaal gebruikt worden.
De zee, de vis en het brood
De zee (vers 1 en 7) is in het jodendom van die tijd niet alleen een beeld voor de oerwateren van de schepping, maar ook voor de onderwereld en voor de (Israël vaak vijandige) volkerenwereld.(7) De mensen zijn daarin als vissen die een schimmig bestaan leiden zonder kennis van de God van Israël. De vangst van een grote menigte vissen (vers 6) is beeldtaal voor het opwekken van interesse in, betrokkenheid op en navolging van Tora en joodse traditie bij velen uit de volken. Dat is niet alleen in lijn met profetieën zoals in Jesaja 2:2-3, maar het was ook de realiteit in in de 1e eeuw, toen vele niet-Joden als proselieten tot het Jodendom overgingen en vele anderen zich er als Godvrezenden mee verbonden. Dat die grote vangst plaatsvindt door het net over de rechterzijde uit te werpen (vers 6), zal ermee te maken hebben dat in het joods-Bijbelse denken rechts de zijde van de verdediger, de verlosser en de wijsheid is (Jesaja 62:8; 63:12), terwijl links de aanklager, de veroordeelden en de dwaasheid representeert (Pred. 10:2; Mat. 25:32-33). Het is goed dat veel gelovigen uit de volken zich onopgeefbaar met Israël verbinden.
Het beeld van de vis en het brood in vers 9 herinnert aan de spijziging van de menigte met vijf gerstebroden en twee vissen (Joh. 6:1 e.v.). Daar, in hoofdstuk 6, is de symboliek duidelijk: De vijf broden staan symbool voor de vijf boeken van de Tora, terwijl de twee vissen symbool staan voor de beide overige groepen heilige Schrift, te weten de Profeten en de Geschriften. Die symboliek lijkt hier echter verloren gegaan, wat de vraag opwerpt hoe stevig de verteller nog met beide benen in de joodse traditie stond. Het is dan ook enigszins raadselachtig wat hier met de vis en het brood – ook nog eens in die volgorde en ook nog eens op het vuur – bedoeld wordt.
Het getal 153
Over het getal van 153 vissen in vers 11 is veel gespeculeerd. Onder andere is erop gewezen dat 153 een zogenaamd driehoeksgetal is van het getal 17 (de som van de getallen 1 t/m 17 kan worden afgebeeld in een gelijkzijdige driehoek met 17 stippen als basis en 1 stip als top). Maar ook dan blijft de betekenis ervan duister. De meest waarschijnlijke verklaring voor 153 vinden we echter in Ezechiël 47:10 dat gaat over het visioen van de tempelbeek. Die beek is een symbool voor de positieve invloed die van Israël uitgaat op de wereld. Ezechiël gebruikt diverse beelden die ook in ons verhaal voorkomen: “Vissers zullen erlangs staan van En-Gedi tot En-Eglaïm; het zal een plaats zijn om de netten uit te spreiden, en de vissen erin zullen van allerlei soort zijn, zoals de vissen van de grote zee, zeer talrijk.” Opmerkelijk is dat de Hebreeuwse medeklinkers van de woorden Gedi en Eglaïm precies de getallen 17 resp. 153 vormen. We hebben in ons verhaal dan te doen met een vroege vorm van “gematria”.(8) Ons verhaal kan daarom – ondanks zijn enigszins merkwaardige verteltrant – beschouwd worden als een midrasj op Ezechiël 47 over de tempelbeek. En in dat opzicht sluit het aan bij de theologie van het vierde evangelie waarin Jezus’ leven model staat voor het naleven van Tora en Profeten, en gepresenteerd wordt als een alternatief voor het vervullen van de tempeldienst in een tijd zonder tempel.(9)
Conclusie
Mijn conclusie is dat de opsteller van het aanhangsel nog stond in de Lazarustraditie van het vierde evangelie, maar de brug heeft willen slaan naar de synoptische traditie, die in zijn tijd vermoedelijk al de overhand had gekregen onder de volgelingen van Jezus. Interessant is dat het aanhangsel ons op die manier helpt de grote verschillen tussen de synoptische traditie en het vierde evangelie onder ogen te zien.
Noten
1. C.H. Dodd, The Interpretation of the Fourth Gospel, Cambridge 1953/1980, p. 290; J.N. Sanders & B.A. Mastin, The Gospel According to St John, London 1968/1985, p. 440.
2. Zie hoofdstuk 11 van mijn boek Het evangelie uit het leerhuis van Lazarus (Ten Have, Baarn 1996).
3. Sanders & Mastin, p. 446.
4. Verg. A.J. Levine & M.Zv. Brettler, The Jewish Annotated New Testament (Oxford 2011, p. 196).
5. Zie mijn bijdrage aan deze website voor zondag 2 februari 2017 over de opstanding van Lazarus (Johannes 11:1-44).
6. Zie hoofdstuk 9 van Het evangelie uit het leerhuis van Lazarus.
7. Zie paragraaf 6.4 van mijn boek Lukas de Jood (Folianti, Zwolle 2009).
8. Sanders & Mastin, p. 447.
9. Zie hoofdstuk 29 van Het evangelie uit het leerhuis van Lazarus.