< Alle onderwerpen
Printen

Johannes 12: 20-33

Kerkelijk jaar 2018: zondag Judica, 5e in de veertigdagentijd
Synagogaal jaar: 2 Nisan 5778; ca. twee weken voor Pesach. Op sabbat 1 Nisan aan de orde: Sidra Wajikra (Leviticus 1:1 – 5:26)

‘Met leven toegerust voor beiden, liep ik vannacht de gangen in, die naar u leiden’. Zo begint Gerrit Achterberg zijn gedicht Thebe dat een klassiek thema opneemt: kunnen wij de dood en de vergeefsheid van het bestaan te boven komen? Is het leven te redden?
In de Griekse mythologie worden de heroïsche verhalen verteld van Orpheus, Heracles en Odysseus die alle drie op hun eigen manier en om eigen redenen de strijd met de dood aangingen, maar er geen van allen als overwinnaar uitkwamen. ‘Maar had geen adem meer genoeg en ben gevlucht in dit gedicht: noodtrappen naar het morgenlicht, vervaald en veel te vroeg’, zo eindigt Thebe.
Misschien heeft wel geen antwoord op de genoemde vraag meer indruk op de mensheid gemaakt dan dat van de Griekse wijsgeer Socrates. Met vaste hand dronk hij de gifbeker leeg. En zijn boodschap is door velen begrepen als: dit aardse leven is een tranendal; niet te redden en ook niet waard om gered te worden. De dood is een bevrijding voor de gekerkerde geest. En ook veel christenen willen door deze Griekse invloed toch vooral hemelwaarts streven, want ‘hier beneden is het niet’.

Vanuit die Griekse cultuur komt – kort na de opwekking van Lazarus uit de dood (Joh.11) en pal voor Pesach (Joh.12:1,12) – een delegatie naar Jezus om hem ‘te zien’. Johannes gebruikt in zijn evangelie nauwgezet drie verschillende woorden voor ‘zien’, en hier gebruikt hij het diepste: schouwen, ingewijd worden in het hogere. En Jezus neemt deze Grieken zeer serieus. Zijn antwoord aan hen is een soort drietrapsraket: een zeer korte masjal, gevolgd door nog twee heilsspreuken. Elke spreuk vraagt om een zekere bezinking om de daaropvolgende te verstaan. Jezus spreekt ze uit als ‘de Mensenzoon’ (Joh.12:23), een titel die zowel duidt op hemelse oorsprong als op representering van ‘Adam’.

Jezus’ eerste spreuk gaat over de weg van een graankorrel. Hij vergelijkt zichzelf met zo’n korrel: Hij heeft zich van God uit laten vallen in de aarde om zich te vereenzelvigen met ons menselijk bestaan.
Dat is wel zeer on-Grieks; het staat in tegenstelling tot Socrates en zeker tot de Griekse goden. De goden vertoeven misschien even in dit ‘tranendal’ en spelen hun spel, maar ze blijven ‘god’ en laten de aarde binnen de kortste keren weer achter zich. Jezus zegt echter die God te representeren, JHWH, die niet in de veilige hemel wil blijven maar juist kiest voor de verbinding met het menselijk bestaan: God van Abraham, God van Izaäk, enzovoort, noemt Hij zich. Een God die bij de mensen wil wonen (de grondtoon van Leviticus, hart van de Torah); een God die met mensen mee op weg gaat; een God die (wereld)geschiedenis maakt.
En waarom? Wel, zegt Jezus, als de tarwekorrel niet valt blijft hij alleen, op zichzelf (en dat is kennelijk iets wat deze God niet wil!). Maar als hij valt, sterft, uit-één-breekt, dan draagt hij met en vanuit de aarde vrucht.

De tweede spreuk stelt deze ‘weg van de graankorrel’ (aardewaarts in plaats van hemelwaarts denken en leven) ten voorbeeld aan Jezus’ discipelen. Dus in concrete zin: je verbindt je met dat onschuldige kind, je geeft je leven in anonimiteit aan de verpleging van die zieke, je gaat als leraar mee als je Joodse leerlingen worden afgevoerd naar een vernietigingskamp…. Geen wonder dat Jezus zelf na de beschrijving van deze weg zegt: ‘nu ben ik doodsbang’ (vers 27). Dat zijn ‘Getsemané-klanken’ in het Johannes-evangelie op zondag Judica, inclusief het ‘mag het mij voorbijgaan?’ (vers 27). Waarbij we bedenken: ‘Pesach’ betekent ‘voorbijgaan’ (van de dood), het Engelse Passover.

De derde spreuk stelt dat langs deze weg, de keuze voor wat vergeefs lijkt te worden gedaan, de vergeefsheid van het bestaan wordt opgeheven en de dood inderdaad ‘voorbijgaat’. Want allen die Jezus zo dienen zijn voor eeuwig met Hem verbonden en worden door de hemelse Vader geëerd.
Maar wat dat betekent?
Voor een vallende graankorrel is het niet voor te stellen: opwekking, leven door de dood heen en zo Pesach mee te maken, vrucht dragen in talloze nieuwe graankorrels als korenaar…
Aan iemand die alleen maar zaad in zijn leven heeft gezien is een narcis, korenveld of cederboom niet uit te leggen. Wie durft met en naar deze drie heilsspreuken van Jezus te leven?
Om met een andere dichter te eindigen die dit ‘sterven in de aarde’ met en voor het Woord onder ogen zag: ‘ik zal de halmen niet meer zien, noch binden ooit de volle schoven, maar doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien.’ (Adriaan Roland Holst in het gedicht ‘de Ploeger’).

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *