< Alle onderwerpen
Printen

Psalm 001

Zondag 16 februari 2025

Psalm 1: een vreemd begin

De Psalmen dragen in het Hebreeuws de naam tehilliem, “lofprijzingen”. Niet dat iedere psalm een regelrechte lofprijzing is, maar in nagenoeg elke psalm – behalve in Psalm 88 – zit er wel iets van lof aan God. Toch begint het psalter niet met een lofprijzing en ook niet met een gebed, maar met een stuk wijsheid. Het past eerder bij Spreuken dan bij Psalmen.

Psalm 1 is niet alleen het begin van het psalter, maar ook – in de Hebreeuwse volgorde – van het derde deel van de Tenach. Het eerste deel heet Tora, “onderwijzing”. Het is niet alleen wet, want een groot deel bestaat uit verhalen die ook onderwijzing zijn. Het tweede deel zijn de profeten die telkens de Tora in het leven van het volk Israël toepassen. Dat deel begint met Jozua die op het hart gedrukt krijgt om de Tora voortdurend te lezen en daarover te mediteren: “Leg dat boek van de Tora geen moment terzijde en verdiep je er dag en nacht in, opdat je je aan alles houdt wat erin geschreven staat. Dan zal alles wat je onderneemt voorspoedig verlopen” (Joz. 1:8). Een soortgelijke aansporing krijgt iedere Israëliet aan het begin van het derde deel van de Tenach. Psalm 1 prijst de mens gelukkig die zich dag en nacht in de Tora verdiept en de belofte krijgt dat “alles wat hij doet tot bloei komt” (Ps. 1:2-3). De lezer wordt hiermee opgeroepen om de Psalmen te lezen als een middel om de Tora te bestuderen – ook in het leven van psalmisten – en toe te passen.

Aan de andere kant van het psalter staan de lofprijzingen, met als hoogtepunt Psalm 150. Daarin is de meditatie geheel tot zwijgen gekomen en wordt er vooral zonder woorden, met instrumenten geloofd. Benjamin Sommer ziet deze twee uitersten als twee brandpunten van een ellips: lees de psalmen als meditatie op de Tora, gegeven door God, en als voorbeeld van lofprijzing, geschreven door mensen. God gaat voorop, maar het blijven mensenwoorden tot God, die op de een of andere manier toch als godswoorden tot ons komen.

Psalm 1: didactiek in zwartwit

Psalm 1 zelf is didactisch van opzet, zoals het boek Spreuken dat ook is. Er wordt zwartwit geschetst wat goed en wat kwaad is: hoe de Tora-getrouwe mens wel vaart bij zijn keuze en de Tora-afvallige mens juist niet. Er is geen groot grijs middenveld, merkt Walter Brueggemann op. Merk op hoe ik de twee groepen noem: Psalm 1 schetst geen tegenstelling tussen gelovigen en ongelovigen – wat de vertaling “goddelozen” van NBG51 en HSV zou kunnen doen vermoeden. Het gaat om degene die de wet leest en overdenkt en voortdurend in gedachten heeft bij al zijn handel en wandel tegenover degene die “wetteloos” zijn, zoals NBV21 goed weergeeft (Ps. 1:3). Die laatste groep bestaat uit mensen die “kwaad doen”, uit “zondaars” en “spotters” (Ps. 1:1).

Vaak wordt er een neergaande lijn gezien in vers 1, als rechtvaardigen toch omgaan met zondaars: eerst loop je met hen mee, dat sta je op hun weg en tenslotte zit je bij hen aan tafel. Er moet al in een vroeg stadium afstand worden genomen van hun levenshouding, hun afwijzing van Gods onderwijzing. Het zou echter heel goed kunnen dat het eerste vers niet gaat over rechtvaardigen die afglijden of meegelokt worden. Het gaat waarschijnlijk om poëtische omschrijvingen van de kwaden, de zondaars en de spotters zelf. Als je in de groep kwaden meeloopt, bén je een van die kwaden. Als je op de stoel van de spotters zit, héb je de rol van spotter.

Even zwartwit is de evangelielezing die bij deze zondag hoort: Lucas 6:17-29. Jezus prijst mensen gelukkig en spreekt een wee uit over anderen. De twee groepen worden beide met “jullie” aangesproken, dat wil zeggen, de leerlingen (zo vers 20). Ook hier is dus de tegenstelling niet tussen gelovigen en ongelovigen, zeker niet tussen christenen en joden, maar tussen leerlingen die daadwerkelijk doen wat Jezus vraagt en hem ondanks tegenstand trouw zijn en leerlingen die rijkdom verzamelen en zich populair maken bij “alle mensen”. Kortom, navolgers van de ware profeten tegenover navolgers van valse profeten (Luc. 6:23 en 26).

Jezus sluit inhoudelijk aan bij de Tora, zeker als het gaat om armen en rijken. Deuteronomium staat vol van geboden waarbij er voor de armen gezorgd moet worden, zoals bijvoorbeeld de wetgeving over het sabbatsjaar of de tienden of het feestvieren in de tempel bij de drie grote feesten. Altijd wordt de arme genoemd, voor wie je diep in de buidel moet tasten om hem bij te staan (Deut. 15:8).

Psalm 1: voor de hele gemeenschap

Vanuit de bestudering van de Tora komt de psalmist erop, dat die Tora niet alleen van toepassing is voor individuen. Juist als heel de gemeenschap die Tora kent en overdenkt en ook daadwerkelijk houdt, blijft de gemeenschap als Tora-gemeenschap in stand. Vers 5 verwoordt het zo: “Wettelozen houden niet stand in de rechtspraak en zondaars niet in de volksvergadering van de rechtvaardigen.” Als een rechtszaak tegen wettelozen wordt aangespannen en alle rechters kennen de Tora, dan zullen zij hem veroordelen. En als een voorstel van wettelozen in de volksvergadering wordt voorgelegd en heel het volk bestaat uit rechtvaardigen die de wet kennen, dan wordt hun voorstel afgeserveerd. Het tegendeel is waar voor de rechtvaardige die de Tora van God kent en doet: “al wat hij doet, zal goed gelukken” (Ps. 1:3).

Psalm 1 eindigt dus niet in de toekomst: het woord “gericht” wijst niet op het laatste oordeel van God. Psalm 1 schetst een didactische tegenstelling tussen mensen die trouw Gods onderwijzing ter harte nemen in het alledaagse leven en mensen die Gods onderwijzing afwijzen. De tegenstelling zit zowel in hun eigen houding als in de resultaten (vruchten) van hun handel en wandel.

Verder studeren

Walter Brueggemann, The Message of the Psalms: a theological commentary (Augsburg Publishing House, 1984).

Benjamin D. Sommer, “Psalm 1 and the Canonical Shaping of Jewish Scripture,” in: Isaac Kalimi (ed.), Jewish Bible Theology: perspectives and case studies (Winona Lake: Eisenbrauns, 2012), 199-221.

Henny (H.A.) Visser, De Psalmen in onze tijd: het altijd jonge lied, Deel I: Psalm 1-25 (’s-Gravenhage: Boekencentrum, 1990).

Gerald H. Wilson, “The Structure of the Psalter,” in: Philip S. Johnston & David G. Firth (eds),  Interpreting the Psalms: issues and approaches (Downers Grove: IVP Academic, 2005).

 

Inhoudsopgave