Lucas 15: 11-32
door Hans Schravesande
De titel die men kiest van dit verhaal zet al direct op een bepaald spoor. In Nederland en Duitsland is het ‘De verloren zoon’. In Engels sprekende landen ‘The prodigal son’, de verkwistende zoon. Bij het eerste opschrift valt het accent op zoeken en vinden, bij het tweede op de ondeugd, zo niet de zonde, van het verkwisten. Bij het noemen van twee zonen in het opschrift wordt mogelijk meer recht gedaan aan het verhaal. Mogelijk kunnen beide zonen als ‘verloren zonen’ kunnen worden aangeduid.
De afgelopen jaren zijn er twee uitvoerige studies over dit verhaal geschreven. Henri Nouwen schreef “Eindelijk thuis. Gedachten bij Rembrandt’s ‘De terugkeer van de verloren zoon’ “. De joodse hoogleraar Nieuwe Testament in de V.S. Amy-Jill Levine schreef ‘Short Stories by Jesus. The Enigmatic Parables of a Controversial Rabbi’. Hierin besteedt zij 50 blz. aan Lucas 15. Veel korter schrijft zij erover in het mede door haar uitgegeven ‘The Jewish Annotated New Testament’, waarin zij het Lucas commentaar geschreven heeft. Centraal in haar commentaar staat de vraag naar de joodse en anti-joodse lezing van dit verhaal. Met humor kan zij citeren uit de vele christelijke preken die zij over dit verhaal gelezen heeft. Daarbij stelt zij vragen over wat er nu werkelijk en in alle nuchterheid wel en niet staat. Voor een vergelijking met het boek van Nouwen is er vanuit de opzet van deze site geen ruimte. Maar de plaats waar zij naar Nouwen verwijst is typerend voor haar benadering. Nouwen schrijft: ‘Hier komen we op een grote geheimenis: omwille van ons werd Jezus zelf de verloren zoon. Hij verliet het huis van zijn hemelse Vader, kwam in een vreemd land, gaf alles wat hij had weg en keerde via zijn kruisdood terug naar het huis van zijn Vader’ (Nederlandse vertaling p.63). Levine: ‘Zulke christologische lezingen die Jezus zien als de hoofdfiguur van al zijn verhalen zijn niet ‘verkeerd’; het zijn legitieme interpretaties in het licht van de kerkelijke leer, en zij zijn vaak diepzinnig’ (p. 65). Maar verkwistte Jezus zijn erfenis? Zondigde hij? De zoon dacht aan zijn eigen maag, Jezus dacht aan de redding van de wereld. En hij was de énige zoon.
In veel uitleg wordt de vader gelijk gesteld aan God de Vader. Maar was hij wel zo’n ideale vader bij de opvoeding van zijn zonen? Was hij niet mede verantwoordelijk voor de verkeerde weg die zijn zoon ging? Bij die vraag verwijst Levine naar Titus 1:6. Paulus vraagt Titus om op Kreta in elke stad oudsten aan te stellen: ‘onberispelijke mannen, die maar één vrouw hebben, en gelovige kinderen die niet kunnen worden beschuldigd van schandelijk gedrag en ongehoorzaamheid’. De vader van deze zonen zou niet voor het ouderlingschap in aanmerking komen….
Levine wil de gelijkenissen vooral lezen zoals ze waarschijnlijk door de eerste hoorders verstaan zijn: ‘hoe meer de gelijkenissen los gemaakt worden van hun oorspronkelijke setting, des te gemakkelijker duiken de demonen van een anti-joodse lezing op’. In die zin heeft zij moeite met het begin van Lucas 15 waar de drie verhalen over verloren zijn worden ingeleid met het verwijt van de Farizeeën en schriftgeleerden dat Jezus zondaars ontvangt en met hen eet. Want niet het thema zonde, berouw en vergeving zijn het verbindende in de drie gelijkenissen, maar het gevonden worden en de blijdschap daarover. Want wat was de zonde van het schaap of van de verloren munt? Zouden we niet eerder de slordige eigenaar daarop moeten aankijken? De vrouw in vs. 9 geeft aan dat zij de munt verloren heeft, wat haar verantwoordelijkheid niet uitsluit. Het verloren schaap is de weg kwijt, zoals ook de jongste zoon: maar wat is daarin zondig?
Veel aandacht besteedt Levine aan het gevaar van de allegorische uitleg. Daarin staat de jongste zoon voor de heidenen, de oudste voor het jodendom en de vader voor God. Daarop worden dan alle stereotypen uit de kerkgeschiedenis los gelaten. Maar de jongste die als jood in een heidense omgeving verkeert is daarmee nog geen originele heiden. Als hij in nood komt hoedt hij wel de varkens, maar er staat niet dat hij hun vlees eet en daarom onrein is. Veel aandacht besteedt Levine aan het motief van de twee broers, een jongere en oudere in hun onderlinge relatie. Een motief dat door de eerste hoorders veel herinneringen opriep aan broers in Tenach, vooral ook aan Jozef en zijn broers. Daar is het juist meestal de jongere die voorrang krijgt. Hoewel ook gezegd kan worden dat die omkering pas aan het eind van het verhaal plaats vindt: de jongere wordt de meer begunstigde.
De vader moet ook niet te snel met God geïdentificeerd worden. Als dat wel gebeurt is er een aardige feministisch-theologische coïncidentie: de herder en de vader worden gemakkelijk met God gelijkgesteld. Maar hoe is het dan met de vrouw die de munt verliest? Gelukkig wist Augustinus hier wel een antwoord op: het is Christus in de gedaante van vrouwe wijsheid. Bij het gedrag van de vader die de zoon tegemoet snelt signaleert Levine ook anti-joodse sentimenten: zo zou de vader al rennend zijn patriarchale waardigheid opgeven en zich ook anderszins ongepast gedragen gelet op zijn maatschappelijke positie. Soms ook wordt deze vader (geïdentificeerd met God) als tegengesteld aan de oudtestamentische god van de wraak beschreven.
Levine heeft tot op zekere hoogte meer sympathie voor de oudere dan voor de jongere. Zij vertrouwt zijn motieven voor terugkeer die hij noemt niet erg. Het was vooral de honger waarvoor hij maar één oplossing zag: naar het huis van zijn vader. De oudere broer was al benadeeld. Volgens Deuteronomium 21: 17 zou hij twee derde van de erfenis moeten krijgen, maar het was maar de helft. En nu viert zijn broer ook nog eens feest van zijn deel. Maar opvallender: hij is niet eens uitgenodigd op het feest. Niemand merkt op dat hij ontbreekt. Zo is hij de verloren zoon geworden. Hij hoort pas de muziek als hij het huis nadert; vervolgens weigert hij mee te doen. Dan hervindt de vader ook deze zoon. Hij ‘trachtte hem te bedaren’(NBV); waarschijnlijk beter: ‘drong troostend aan’ (parakaleo). Hij spreekt hem niet aan met ‘zoon’, maar met ‘kind’ (teknon), in een poging tot een nieuwe verhouding. Maar de zoon blijft afstand voelen (‘die zoon van u’). Er komt veel terecht en onterecht oud zeer boven. En in de beschuldiging dat zijn broer het geld aan prostituees besteed heeft (waar we eerder niets over hoorden) kunnen verborgen of verdrongen eigen verlangens meespelen. Maar misschien was hij alleen maar bijbelvast en kwam Spreuken 29: 2 bij hem boven: ‘Wie wijsheid liefheeft, geeft zijn vader vreugde, wie met hoeren omgaat, verkwanselt diens vermogen’.
De identificatie van Lucas van de oudste broers met de Farizeeën en schriftgeleerden heeft bij de christelijke uitleg van wat de broer aanvoert ten gunste van zichzelf direct aanleiding gegeven tot bekende stereotypes: alleen maar plicht, alleen maar voor verdienste en beloning, en niet uit liefde tot de vader; eerder als een slaaf onder het juk van de wet dan als een zoon. De wet tegenover liefde en genade. Levine verwijst naar een onderzoek onder presbyteriaanse predikanten: ‘het is de plichtsgetrouwe, religieus gehoorzame, maar vreugdeloze oudere broer die gaat dienen als het zinnebeeld van zonde’. Of recent te lezen op het Nederlandse Refoweb: ’Zij (de Farizeeën) hadden hun eigen voorstelling van de weg tot zaligheid: zo veel mogelijk goede werken doen, echter niet uit liefde tot God, en daarnaast vooral ook verachtelijk neerkijken op “zondaren”, zelfs als deze tot bekering kwamen’.
De context van Lucas is kritisch op de Farizeeën, en er wordt een lijn gelegd naar de oudste broer. Maar zoals hij worden ook zij niet buiten gesloten, zij kunnen gerechtvaardigd blijven: ‘Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou’ (vs. 31). Zo kon Franz Rosenzweig naar aanleiding van de gelijkenis schrijven dat voor christenen mag gelden dat niemand tot de Vader komt dan door Christus. Maar het jodendom is al bij de Vader. Er is in die zin geen sprake van verwerping. En misschien lost deze ene zin meer op dan alle ingewikkelde uitleg van Romeinen 9-11. (Zie meer over Levine’s visie op Farizeeërs en tollenaars wat ik geschreven heb over Lucas 18: 9-14; te vinden in het archief van deze website).
Het verhaal heeft een open einde. Wij horen niet hoe het verder gaat met deze familie. Levine die het verhaal ook wil lezen los van de context waarin Lucas het plaatst, probeert zich in de verschillende personen te verplaatsten:
‘What would we do, were we the older son? Do we attend the party? What will happen to this family when the father dies and the elder son obtains his inheritance? Will he keep Junior in the restored position to which the father elevated him or will he send him to the stables, to be treated as one of the “hired laborers”? This might be a legally acceptable move, but it is one without honor, mercy, or concern for the father’s wishes. When personal resentment overrides familial and cultural values, we all lose.
What do we do if we identify with the father and find our own children are lost? Is repeated pleading sufficient? What would be? What does a parent do to show a love that the child never felt? The parable shows us that indulgence does not buy love, but withholding can stifle it. And so we search, desperately, because our family is not whole. Sheep and coins are easy; children less.
What are we to make of that younger son? It is neat and tidy to see him as shattered by grace and fully repentant, but I doubt first-century readers would have. I neither like nor trust the younger son. I do not see him anything other than what he has always done – take advantage of his father’s love. It’s hard to get much work done when one is filled with fatted calf. And yet his father loves him, and he is a member of the family. Therefore, he cannot be ignored, and to dismiss him would be to dismiss the father as well.
If the younger son is seen as truly humble, repentant, and recognizing his dependence on the generosity of his family, how will he act now? What can he do to gain back the respect his adventures have cost him? The father has provided him an initial act of reconciliation, but at some point he will need to prove his own responsibility.’
Zo los van de context van Lucas komt het accent minder op berouw en vergeving te liggen, maar meer op verzoening en herstel van de familierelaties, waarbij Levine zich afvraagt in hoeverre uitgesproken berouw en vergeving daarvoor noodzakelijk zijn. Maar hier mag wel de vraag gesteld worden of Levine recht doet aan de historische Jezus en de oorspronkelijke hoorders, of dat Jezus hier de trekken krijgt van een moderne gezinstherapeut. Er zijn vanuit het rabbijnse jodendom teksten die de nadruk op berouw en vergeving in de gelijkenis als een gezamenlijke genadevolle ervaring voor joden en christenen kunnen maken. Zoals in de volgende tekst:
‘Een koning had een zoon die wel honderd dagreizen van zijn vader was verwijderd. Zijn vrienden zeiden tot hem: keer terug naar je vader! Hij zei: ik kan niet. Toen stuurde zijn vader een bericht: keer tot mij zover je kunt, en ik zal naar je toekomen. Zo zegt God: keer om naar Mij, en Ik keer om naar jullie. ’ (Pesiqta Rabbati 184b- 185a).
Ook voor Schalom-Ben Chorim staat het motief van de omkeer in Lucas 15:11-32 centraal , waarbij hij de rabbijnse positie aanhaalt: “Op de plaats waar de omkerenden (Baalej Theschuba) staan kunnen de volkomen rechtvaardigen (Zaddikim gemurim) niet eens staan”. (b. Berachat 34b). Zo wordt niet ontkend dat de Farizeeën en schriftgeleerden rechtvaardigen kunnen zijn in hun naleving van de thora. Maar zij kennen hun plaats in de ogen van God niet. Zo wijst Jezus hun hun plaats. Schalom Ben-Chorin wijst er vervolgens op dat de gelijkenis ook nog veel later aan betekenis heeft gewonnen, een betekenis die geheel buiten de bedoeling van Jezus lag: ‘Hij zelf, de verteller van deze gelijkenis werd, weliswaar geheel tegen zijn wil, de “verloren zoon van Israël”. Bijna tweeduizend jaar verbleef hij in de vreemde, terwijl de oudste broer, het joodse volk, binnen de strenge tucht van de vader bleef. Nu lijkt het er echter op, alsof er een proces van thuishalen van Jezus in het joodse volk begonnen is. Hij keert terug in het huis van de vader, en daar moet de oudere broer ook blij mee zijn, want deze Jezus, onze broer was voor ons dood en is weer levend geworden. Hij was voor ons verlorenen is weer gevonden’. (‘Bruder Jesus. Der Nazarener in jüdischer Sicht’, p.101)