Lucas 10: 23 – 37
Exegetische kanttekeningen bij Lucas 10 vers 23 – 37
door Harry Smit
1. Plaats in het evangelie
In hoofdstuk 9 vers 51 begint het zogenaamde ‘reisverhaal’. Jezus gaat met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem. Meteen al is er een conflict met de Samaritanen, die Jezus en zijn leerlingen niet willen ontvangen omdat Jeruzalem het reisdoel is. Vervolgens gaat de tekst 9: 57 – 62 over het volgen van Jezus. Dat zet zich voort in hoofdstuk 10: 1 – 20 waar de (twee) en zeventig worden uitgezonden en terugkeren afgesloten met een dankgebed van Jezus in vers 21, 22. Daarop volgt de zaligspreking van de leerlingen om wat zij gezien hebben. Mijns inziens begint hier eigenlijk al onze tekst, omdat dit ‘zien’ de sleutel vormt voor het verstaan van de gelijkenis. In het Luthers leesrooster wordt dat ook zo gezien.
2. De joodse context
2.1. In de rabbijnse teksten zijn meer dan duizend parabels te vinden, maar die teksten zijn ook geschreven over een langere periode. Hoewel deze teksten pas vanaf de derde eeuw op schrift zijn gezet, zijn de discussies hierin al wel ouder. Deze discussies zijn mondeling overgeleverd en later opgeschreven. Het is dus niet zo dat Jezus is begonnen met het gebruik van parabels.
2.2 Vandaaruit is het goed om onze tekst te zien als een Machloket (meningsverschil, interpretatieverschil). De Talmoed is bij uitstek de literatuur van de machloket ten aanzien van alle onderwerpen in het Jodendom. Elke mitzva is onderwerp van een gericht fijnmazig onderzoek naar betekenis en afgeleide praktische toepassing. De partijen in de machloket zien elkaar niet als vijanden maar als partners in een eerlijk verschil van opvatting. Het is een cultuur waarin The Dignity of Difference, de Waardigheid van het verschil (titel van een boek van de voormalige Britse Opperrabbijn Jonathan Sacks), wordt geïllustreerd. Deze rabbijnse houding (in Talmoed en midrasj) contrasteert scherp met wat we vaak in kerkelijke kring aantreffen, waarbij er slechts één waarheid is en de rest ketterij.
2.3. De Thorageleerde die Jezus op de proef komt stellen is geen vijand met kwalijke bedoelingen, maar een collega die wil weten waar de ander staat. Het begin van de tekst is dan ook overduidelijk een leergesprek, waarin vraag en wedervraag klinken, waarin de Thora geciteerd wordt en direct geïnterpreteerd wordt. Opvallend is de toevoeging “met heel je verstand” en de combinatie met het citaat uit Leviticus 19: 18: “je naaste aan jou gelijk”. Precies dezelfde combinatie vind je ook bij rabbi Akiva in zijn ‘Torah haGadol’ en ook in diverse Targums. Ook typisch rabbijns is dat een vraag beantwoord wordt met een verhaal. Halachische vragen (wat moet ik doen? wat is de weg om te gaan?) worden beantwoord met Haggadische stof (een gelijkenis in dit geval).
2. De uitleggeschiedenis
Het is altijd leerzaam en interessant om te zien wat door de eeuwen heen met de teksten is gebeurd. Een enkele grote stap hier.
2.1. Een allegorische verklaring
De kerkvaders lazen de gelijkenissen consequent op een allegorische wijze. Daarbij veronderstelden zij dat er feitelijk over de ‘heilsgeschiedenis’ verteld werd. De door de rovers overvallen man is ‘Adam’. Zijn wonden zijn de ‘zonden’ van de mensen. Priester en Leviet zijn wet en profeten. De barmhartige Samaritaan is ‘Christus’. En de wijn en olie op de wonden zijn de ‘sacramenten’. Het rijdier is het lichaam van Christus. De herberg is de kerk. Ik vind het bijzonder vindingrijk, maar wel ver van het eigenlijke verhaal vandaan.
2.2. Een anti-Joodse uitleg (Predikant Jean Jacques Suurmond in zijn column in Trouw van 7 oct. 2013):
“Daarin lopen een priester en een leviet aan een gewone man voorbij, terwijl een ongelovige Samaritaan stopt om te helpen. In Jezus blies een frisse wind door Galilea die de baarden van de farizeeërs liet wapperen… Speels en vrij doorbrak hij het moralisme van zijn tijd… Echte goedheid kan daarom nooit in regels vastgelegd worden. Jezus overtrad het gebod van de sabbatsheiliging om zieken te genezen en vergaf mensen die volgens de wet werden veroordeeld. In het verhaal van de barmhartige Samaritaan waren de priester en de leviet waarschijnlijk op weg naar de tempel. Het is goed, dachten zij, om je religieuze plicht te doen. Maar zo lieten zij de gewonde man creperen…”
In veel christelijke commentaren kom je dit soort anti-Joodse stereotypen tegen m.b.t. deze gelijkenis. Jezus zou hier afstand nemen van een wettisch en op reinheidsgeboden gefixeerd Jodendom. De priester en de leviet lopen de man bewust voorbij omdat ze zich niet willen verontreinigen met een mogelijk al overleden persoon, omdat zij dienst moeten doen in de tempel. Alleen de Samaritaan, de buitenstaander, iemand uit de door Joden gehate bevolkingsgroep zou beseffen dat God naastenliefde wil i.p.v. offers. Deze uitleg klopt totaal niet met de feiten. Opvallend is dat de priester en de leviet niet op weg zijn naar Jeruzalem om daar te werken in de tempel, maar daar juist vandaan komen. Bovendien is de joodse wet volstrekt duidelijk: Er is een absolute plicht om een gewonde te helpen of een menselijk lichaam te begraven. Deze plicht weegt zwaarder dan al het andere, ook voor een priester of een leviet. Deze wet staat bekend als Pikoeach Nefesj, het gebod om alles in het werk te stellen om een mensenleven te behouden. Daarvoor mogen, ja moeten zelfs alle andere geboden wijken. De twee vertegenwoordigers van de joodse religieuze elite zijn hier dus gewoon nalatig.
Luister maar naar “The Jewish Annotated New Testament”, Amy Jill Levine & Marc Zvi Brettler, 2011, met bijdragen, essays en commentaren van 50 gerenommeerde Joodse academische theologen:
“In contrast met een populaire opvatting: de priester en de leviet gaan niet aan de gewonde voorbij vanwege bezorgdheid ten aanzien van rituele reinheid. Num. 19:10-13 schrijft rituele reinheidswassingen voor na aanraking van een lijk, maar deze wet verbiedt niet het redden van een leven en het begraven van een gestorvene. Lev. 21 verbiedt priesters om een lijk aan te raken; dat geldt echter niet voor levieten. Misjna Nazir 7.1 benadrukt dat zelfs een hogepriester het ritueel onreine mag aanraken, in geval van een verlaten stoffelijk overschot (Heb. met mitzva). Het is voor levieten niet verboden om contact te hebben met lijken. De priester ging niet op naar Jeruzalem, waar zijn onreinheid hem zou hebben buitengesloten van deelname aan de tempeldienst, maar hij ging naar beneden, er vandaan, weg van de stad. (Greek, katabaino, 10,31). Wie vragen rondom rituele reinheidsgeboden in de parabel introduceert, leest het verhaal verkeerd.”
3. Hoe word ik een naaste?
De meest gangbare gedachten rondom het begrip ‘naaste’ zijn feitelijk erg statisch. Je ‘naaste’ is iemand van jouw volk of van jouw stam of van jouw familie of van jouw geloofsrichting. Jezus haakt daarop in door twee uitgesproken vertegenwoordigers ten tonele te voeren van het Joodse volk. Zij lijken de vanzelfsprekende naasten. Jezus wil zijn toehoorders echter op een heel ander spoor zetten. Tot ‘naaste’ word je – getuige de tekst – niet door te beseffen wat je ethische plichten zijn, maar je wordt ‘naaste’ door mee te voelen met iemand en vervolgens actie te ondernemen. Opvallend genoeg gebruikt de Griekse tekst het woord ἐσπλαγχνίσθη (letterlijk: zijn ingewanden werden beroerd). Het gaat niet om de vraag wie jouw ‘naaste’ is, maar om de vraag hoe jij zelf iemands ‘naaste’ kunt worden. Dat begint bij een emotionele en gevoelsmatige betrokkenheid en niet bij ethische en morele voorschriften en wetten.
4. Ik zie, ik zie wat jij niet ziet!
De Naardense Bijbel laat ‘zien’ wat de Nieuwe Bijbel Vertaling heeft wegvertaald. Het zien van de leerlingen wordt aangeduid met βλεπειν, dat van de profeten en koningen met ιδειν. Het Grieks heeft heel veel verschillende woorden voor ons woord ‘zien’. Sommigen deskundigen noemen wel 20 verschillende werkwoorden op. Hier lijkt de essentie te zijn dat βλεπειν het vermogen is om te zien, zoals een toeschouwer die het aanschouwde sterk in zich opneemt. Het is de daad van het nauwkeurig kijken, ook als er nauwelijks iets te zien valt. Het is het accuraat observeren met een verlangen of hunkering. Terwijl ιδειν de oppervlakkige waarneming van iets is. Dit verschillende ‘zien’ of ‘waarnemen’ blijkt in de gelijkenis van essentieel belang.
5. Het goede in mensen zien!
Amy-Jill Levine, een joodse Nieuwtestamenticus verbonden aan de Vanderbilt University, geeft in haar studies over de ‘gelijkenissen van Jezus’ een opvallende en bijzondere uitleg van dit verhaal.
Volgens haar is het niet erg waarschijnlijk dat de joodse toehoorders van Jezus zich zouden identificeren met de priester of de leviet, omdat zij een heel aparte groep zijn binnen het Jodendom. Ook ligt het niet voor de hand dat zij zich zouden identificeren met ‘een Samaritaan’. (zie hoe negatief zij doorklinken in 9: 52). Volgens Levine maken de toehoorders al vanaf het begin van het verhaal een keuze en identificeren zij zich met de mishandelde en halfdode man langs de kant van de weg. Zo voelen zij zich onder de Romeinse bezetting. Zij liggen als het ware langs de kant van de weg en hopen op iemand die zich over hen zal ontfermen en hun leven zal redden. Degenen van wie je dit zou mogen verwachten laten het afweten, maar er komt hulp uit een totaal onverwachte hoek. Er komt een door velen in het volk verafschuwde Samaritaan. Van hem laat Jezus buitengewoon verrassend een andere, zeer humane kant zien. Later vind je in het Lucasevangelie een vergelijkbaar beeld in hoofdstuk 17: 11 – 19, waar van de 10 melaatse mannen er slechts één terugkeert naar Jezus om te bedanken: een Samaritaan!
Tegelijk is wat Jezus vertelt niet nieuw. Er is een verrassende, maar zeer onbekende parallel in het verhaal uit 2 Kronieken 28: 8 – 15. Daar hebben de Samaritanen (daar aangeduid als Israëlieten, bewoners van het Noordrijk) veel inwoners van Juda gedood en gevangengenomen. Oded, een profeet van God, roept hen op hun broeders en zusters niet tot slaaf te maken, maar vrij te laten. En zo gebeurt het ook. De gevangenen worden zelfs door hun voormalige vijanden gekleed en verzorgd. De gewonden worden op lastdieren gelegd en naar Jericho gebracht:
En de mannen wier namen al vermeld zijn
staan op en bekommeren zich
om de gekerkerden;
allen van hen die naakt waren, hebben ze
met het roofgoed gekleed;
ze kleden hen, schoeien hen,
geven hun te eten en te drinken,
zalven hen,
geleiden hen op ezels, allen die struikelen,
en zorgen dat ze in Jericho,
de Palmenstad, aankomen,
bij hun broeders;
dan keren ze terug naar Samaria.
Levine concludeert op grond van deze bijzondere tekst: “Those who want to kill you may be the only ones who will save you”.