< Alle onderwerpen
Printen

Matteüs 05: 17-26 en 37

Jezus onderwijst de Tora
Door Peter van ’t Riet

In deze bijdrage beperk ik mij tot Matteüs 5:17-24 op hoofdlijnen.(1) Deze tekst bestaat uit drie gedeelten.

a) Jezus’ opvatting over de Tora (vers 17-20)

Dit gedeelte staat – na een aantal inleidende teksten – aan het begin van de Bergrede. Aansluitend vervolgt Jezus zijn Tora-onderricht waarin het accent ligt op halachische (joods-wettelijke) en daarmee samenhangende ethische kwesties. De Bergrede is de eerste van vijf grote leertoespraken van Jezus in het Matteüsevangelie (5:1-7:29; 10:5-42; 13:3-52; 18:1-35; 24:1-25:46). Die opbouw is karakteristiek voor Matteüs. Het is een verwijzing naar de vijf boeken van Mozes, die geheel past in de Mozesmidrasj die Matteüs consequent in zijn verhaallijn heeft uitgewerkt.(2) Het misverstand zou nu kunnen ontstaan dat Matteüs Jezus heeft gezien als de “nieuwe Mozes”, die in de plaats van de “oude Mozes” is gekomen. Het is alsof Matteüs ons daarvoor vanaf het begin van de Bergrede heeft willen waarschuwen.

In vers 17-20 wordt uiteengezet dat Jezus’ onderwijs blijvend gefundeerd is in Mozes (de Tora) en de Profeten. Jezus is niet gekomen om de Tora te ontbinden, maar om de Tora vol te maken, te completeren (Grieks plèroosai) (vers 17). In de joodse gedachtegang betekent dat 1) de Tora in praktijk brengen, d.w.z. vol/compleet maken met daden die eraan beantwoorden, en 2) de Tora toepassen op kwesties en situaties waarop zij eerder niet werd toegepast, of die zich eerder niet op die manier voordeden. Als we het vervullen van de Tora opvatten als een eenmalige activiteit van Jezus waarna de Tora grotendeels zijn geldigheid heeft verloren, dan ontbinden we in wezen de Tora en theologiseren we in strijd met Jezus’ woorden zoals Matteüs die hier weergeeft. Vervullen van de Tora is bovendien iets dat dagelijks opnieuw moet gebeuren en niet alleen door Jezus, maar door iedereen die het koningschap van de hemel op zich neemt. De verzen die op vers 17 volgen, zijn geheel in dezelfde geest.

Vers 18 drukt uit dat zelfs de kleinste tekentjes van de geschreven Tora – de jota’s en de tittels – hun geldigheid behouden zolang de wereld bestaat. De geschreven Tora is en blijft de onveranderbare grondwet van Gods koningschap over de wereld. Ook de rabbijnen onderwezen dat geen letter van de (schriftelijke) Tora gewijzigd mag worden (o.a. bT Sanhedrin 90a). Vers 19 stelt vervolgens dat alle mitswot (geboden, opdrachten) van de Tora in de christelijke gemeente gepraktiseerd en onderwezen moeten worden (let op de joodse volgorde: “doen en leren”). Dat althans – kunnen we toevoegen – geldt voor de joodse aanhangers van Jezus. Niet-joodse aanhangers komen we in het Matteüsevangelie nauwelijks tegen (verg. Matteüs 10:5). Wie ook maar de kleinste mitswah uit de Tora ontbindt (Grieks lusè; “losmaakt”), die zal “klein” heten in het koninkrijk van de hemel.

Vers 20 gaat zelfs nog een stap verder en stelt dat Jezus’ leerlingen de schriftgeleerden en Farizeeën in rechtvaardigheid, d.i. in naleving van de Tora, moeten overtreffen. De consequentie van dit uitgangspunt is dat ook de volgende uitspraken van Jezus in de Bergrede niet kunnen worden uitgelegd als tegengesteld aan de Tora. Als het aan Matteüs ligt, gaat de Tora het leven van Jezus’ joodse aanhangers nog veel meer bepalen dan voorafgaand aan Jezus’ optreden het geval was. Jezus’ onderwijs in de Bergrede kan dan ook gerekend worden tot wat in farizees-rabbijnse kringen “mondelinge Tora” heet. Hoe dat proces werkt, laat Matteüs aansluitend zien aan de hand van het volgende voorbeeld.

b) Jezus’ standpunt inzake doodslag (vers 21-22)
“Jullie hebben gehoord dat tot de ouden gezegd is…, maar ik zeg jullie…” Ook nu weer zouden we kunnen denken in antithesen, m.a.w. wat eerder in de Tora gezegd is, wordt opgeheven en vervangen door wat Jezus nu gaat zeggen. Behalve dat die opvatting – zoals we zagen – in strijd is met Jezus’ voorafgaande woorden, heeft zij ook absurde gevolgen. Immers als de mitswot “niet doodslaan” (Exodus 20:13) en “berechten van de doodslager” (Deuteronomium 16:18; 21:5) zouden worden opgeheven, dan heeft dat een misdadige samenleving tot gevolg. In een dergelijke uitleg wordt het Griekse woordje de ten onrechte vertaald met “maar” in de zin van een tegenstelling, terwijl het hier niet anders betekent dan dat er een nadere toevoeging volgt. Daarom kan beter vertaald worden met “nu”: “nu zeg ik jullie”. Jezus’ uitspraak laat de beide Toravoorschriften in hun waarde en breidt alleen het toepassingsbereik ervan uit. In zijn ogen was openbare belediging van de naaste vergelijkbaar met doodslag. Dat standpunt werd in farizees-rabbijnse kringen breed gedeeld getuige uitspraken als: “Wie zijn naaste haat, zie, hij is een bloedvergieter”.(3) Haat en belediging worden gezien als aanloop tot doodslag. Jezus’ woorden in deze verzen zijn een voorbeeld van hoe de mondelinge Tora werkt. Aanhakend bij de schriftelijke Tora wordt het toepassingsbereik van de mitswot verbreedt. Ook Jezus’ volgende uitspraken in de Bergrede zullen op die manier gelezen moeten worden.

c) Jezus’ opvatting over verzoening (23-24)
In deze verzen geeft Jezus een opvatting over verzoening zoals we die ook kennen uit het farizees-rabbijnse (en huidige) jodendom.(4) Niet een bepaalde (passieve) geloofsopvatting brengt verzoening teweeg tussen God en mens, maar een (actieve) geloofsdaad, in dit geval de gang naar het altaar. Karakteristiek is tevens dat een mens zich eerst met zijn medemens moet verzoenen en dat pas daarna verzoening met God mogelijk is. Het is dezelfde volgorde die in het jodendom geldt voor de tien “Indrukwekkende Dagen” van Rosj Hasjanah (Joods Nieuwjaar) tot Jom Kippoer (Grote Verzoendag). Op die dagen verzoent men zich eerst met zijn medemensen, pas daarna kan men zich op Jom Kippoer met God verzoenen. Een uitdaging – uit Jezus’ mond – aan de gangbare christelijke verzoeningsleer.

Noten
(1) Voor meer informatie over de details van de tekst verwijs ik naar: Strack-Billerbeck t.p.; Levine, A.J., Brettler, M.Zv., The Jewish Annotated New Testament (Oxford 2011), t.p.
(2) Zie hoofdstuk 6 van mijn boek Lukas versus Matteüs (Kok, Kampen 2005). Lukas heeft die verhaallijn systematisch vermeden en heeft daar een Jozuamidrasj voor in de plaats gesteld (zie hoofdstuk 7 van hetzelfde boek).
(3) Zie voor voorbeelden: Strack-Billerbeck I, 1926, p. 282.
(4) Zie voor een uitgebreidere behandeling van dit onderwerp mijn boek Het mensbeeld van de Tora (Folianti, Zwolle 2014), p. 19-22.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *