1 Korinthe 15: 20-28
Paulus en de opstanding van de doden
door Dick Pruiksma
Onderstaande tekst is een beknopte weergave van het hoofdstuk met dezelfde titel uit: “Een Jood geraakt door Jezus, Paulus radicaal opnieuw” uitgegeven door Boekencentrum.
EEN JONG GELOOF
Om te beginnen moeten we vaststellen dat in de boeken die christenen later het Oude Testament zijn gaan noemen, de overtuiging dat de gestorvenen weer tot leven zullen worden gewekt slechts aan de randen voorkomt. In het geheel van de ontstaansgeschiedenis van de Bijbel is deze toekomstverwachting dus een relatief jong gezichtspunt. Sporen ervan vinden we slechts vanaf enkele eeuwen voor het begin van de gebruikelijke jaartelling. Zo komen we in het laatste hoofdstuk van het boek Daniël de gedachte tegen dat er op aarde een oordeel zal plaats vinden, ook over hen die op dat moment al gestorven zijn. Daartoe moeten zij natuurlijk wel uit de dood worden teruggeroepen.
Waar die gedachte (nog) niet aanwezig is, is een eventuele tijd van vrede slechts bestemd voor hen die leven op het moment dat die goede toekomst aanbreekt. Die toekomst wordt overigens niet altijd als eeuwigheid gedacht. Wanneer Jesaja in hoofdstuk 65 preludeert op de komst van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, dan wordt in die wereld nog steeds gestorven. Zij het dat het erop lijkt dat geen mens het leven meer voortijdig hoeft te beëindigen. Zelfs de zondaar kan wel honderd jaar oud worden. De komende tijd van vrede wordt dan geheel binnen de grenzen van deze wereld verstaan. Er komt een tijd dat iedereen in vrede onder zijn eigen wijnstok of vijgenboom kan zitten. En de oorlog zal niet meer worden geleerd. Maar dat is slechts voor de dan levenden weggelegd.
Het zou kunnen zijn dat het ontstaan van het geloof in de opstanding der doden te maken heeft met een gevoel van (on-)rechtvaardigheid. Als er al een oordeel over het leven van mensen zal plaats vinden, dan kan het toch niet zo zijn dat de goeden zonder beloning voortijdig sterven en dat de schurken van deze wereld de dans voorgoed ontspringen?
JEZUS EN PAULUS
Ook al was het geloof in de opwekking van de doden in het jodendom aanwezig, er bleven groeperingen die er anders over denken. Uit zijn gesprekken in bijvoorbeeld Matteüs 22 weten we dat Jezus zich helemaal thuis voelde in de brede Farizese stroming die het geloof in de opstanding van de doden aanhing. Dit in tegenstelling tot de Sadduceeën die Jezus op dit punt vragen stelden. Voor hen was zo’n jong geloof een onschriftuurlijke dwaling. De Farizeeër Paulus hoefde dus niet bekeerd te worden toen hij zijn visioen van de verrezen Christus ontving. Het is eerder omgekeerd. Was Paulus aanhanger van de Sadduceeën geweest, dan is het maar de vraag of hij ontvankelijk zou zijn geweest voor de ervaring die hem op weg naar Damascus overkwam.
DE EERSTE VAN VELEN
De overweldigende ervaring op weg naar Damascus kan kort worden samengevat: het is al begonnen! De eindtijdelijke opwekking der doden is al in gang gezet! Want de Eerste is kennelijk al geroepen uit de dood. Paulus had Hem ontmoet en hij wist dat het bij die Ene niet zou blijven. Want de eerstgeborene uit de dood staat niet op zichzelf. De eerstgeborene is de eerstgeborene van velen. Aan Hem zullen velen gelijkvormig worden. De laatste fase van de tijd is kennelijk aangebroken. De overtuiging dat hij in de eindtijd leefde, motiveerde Paulus tot een ongelooflijke activiteit. Vóór de grote dag zou aanbreken zou nu ook een zekere representatie van de niet-joden, de zogenoemde volheid der heidenen, deel krijgen aan de beloften aan Israël geschonken.
ALS DE DODEN NIET OPSTAAN..
Niet voor niets wordt 1 Corinthe 15 het opstandingshoofdstuk genoemd. De Corinthiërs hebben Paulus tal van vragen gesteld. En we lezen hoe hij die vragen beantwoordt.
In de Griekse havenstad Corinthe is veel onenigheid in de groep van Jezus-leerlingen. Er is kennelijk ook onenigheid ontstaan over het punt dat voor Paulus het centrale gegeven is van het geloof: de opstanding van de doden.
Sommigen in Corinthe zeggen dat er geen opstanding der doden is. Wanneer we mogen aannemen dat de Jezus-groep in Corinthe geen hoog percentage geëmigreerde Sadduceeën omvatte, dan mogen we rustig aannemen dat het hier om niet-joodse leden van de gemeenschap ging. Natuurlijk waren er in de gemeente van Corinthe onder de niet-joden die zeiden dat de opstanding van de doden een vroom fabeltje was. Je zou bijna zeggen: hadden we van heidenen anders verwacht?
Op zijn bekende manier verkondigt Paulus wat hem bezielt. Hij zegt: laten we er eens vanuit gaan dat er geen opstanding van de doden is. Dan is om te beginnen Christus niet opgestaan. Maar dan zullen op de jongste dag ook zij niet opstaan die voor die tijd ontslapen zijn. Al onze geliefde doden zouden voorgoed verloren zijn. En het is duidelijk dat Paulus geheel andere opvattingen heeft. We lezen in 1 Corinthe 15 vanaf vers 23 een gedetailleerd scenario van de opstanding van de doden zoals Paulus dat voor ogen heeft. Gedetailleerder nog dan in 1 Thessalonicenzen 4 brengt Paulus een rangorde aan in de afloop der dingen. Hij voorziet kennelijk ook een kortere of langere periode ná de opstanding van de ontslapenen wanneer Christus komt. In die periode zullen alle machten en krachten door de Opgestane onttroond worden. Als laatste vijand wordt de dood overwonnen. En – heel opmerkelijk – als laatste stap in het eindtijdelijke proces zal ook de Zoon zich onderwerpen aan God. Opdat God zij alles in allen.
HET EINDE VAN DE MESSIAS
Waar we hier op willen wijzen is het feit dat in de geloofsvoorstelling van Paulus de rol van de Messias eindig is. De Christusfunctie is zogezegd een ambt. En wanneer de taak is volbracht dan is de functie ten einde. Kortom, de Messias is niet voor eeuwig. Wanneer hij zijn taak heeft volbracht, treedt hij om zo te zeggen af en geeft hij zijn waardigheid terug aan God. Het laatste van alles is dat God alles in allen zal zijn. Misschien is deze functionele, joodse opvatting van Paulus over het einde van de Christus goed te rijmen met wat hij in de introductie van de Romeinenbrief zegt over het begin ervan. Naar het vlees is de Zoon gesproten uit het geslacht van David. Gods Zoon daarentegen is Hij uit kracht van zijn opstanding uit de doden. In andere stromingen binnen het Nieuwe Testament wordt de hoogheid van Christus bezongen in termen van pre-existentie. Het woord, de Logos, was al voor de schepping bij God. Paulus is een praktische gelovige. Christus is er vanaf het moment en voor zolang dat de bedoeling van God dient.
SAMENVATTEND
Het geloof in de opwekking der doden maakt het mogelijk om iedereen in het einde van de tijden present te laten zijn. Niemand sterft te vroeg voor de eeuwigheid. Maar niemand ook ontspringt de dans van het oordeel. Voor Paulus was het messiaanse, eindtijdelijke proces van die opwekking al begonnen. En het zou spoedig worden afgerond. Opdat God zal zijn alles in allen.
Het is duidelijk dat de opstanding van de doden voor de apostel Paulus een centraal thema is geweest. Zo niet, hét centrale thema. De ontmoeting met de Opgestane was de krachtbron voor zijn werk om uit de volkerenwereld mensen bijeen te roepen die in één messiaanse gemeenschap met de joodse Jezus-volgers wilden leven. Hoeveel praktische spanningen dat ook opriep. En dat alles gedurende de korte tijd totdat hun eenheid vervolmaakt zou worden in de eenheid met de Eeuwige wanneer God alles in allen zou zijn. Zouden we van Paulus misschien het geloof kunnen leren dat geen mens voor God te vroeg sterft, dat niemand voor altijd naamloos blijft omdat bij God ieder mens telt?