< Alle onderwerpen
Printen

Job 42

1. De structuur van dit laatste hoofdstuk is helder.
vers 1 – 6: Job’s (2e) antwoord aan God
vers 7 – 8: God spreekt tot Elifaz
vers 9a: Elifaz, Bildad en Tsofar gaan en doen wat God vraagt
vers 9b- 10: God verheft Job en verdubbelt zijn bezit
vers 11 – 15: Job terug onder de mensen
vers 16, 17: Slotwoord en dood

2. Opvallend is dat Job’s 2e antwoord hier uitgebreider is dan het eerste. In 40: 3 – 5 zegt Job: Dan antwoordt Job de Ene en zegt: zie, ik ben klein geworden, wat kan ik u terugzeggen,- mijn hand leg ik op mijn mond. Eenmaal heb ik gesproken, ik antwoord niet meer,- ja twee keer, maar ik voeg er niet aan toe! Overigens ook hier interpreteren de meeste commentatoren dat Job inbindt, maar je kunt ook zeggen dat Job wacht met verder spreken tot God eindelijk op zijn vragen ingaat. Zoiets als: Ik heb gezegd!!!!!

3. Ook valt op dat alleen Elifaz door God wordt aangesproken. Hij lijkt de leider van de drie. Opvallend afwezig is de jongste en vierde vriend van Job: Elihoe. Sommige commentatoren leiden daaruit af dat Elihoe wel juist heeft gesproken, maar je zou er ook een nieuw standpunt in kunnen zien. Opvallend is dat Maimonides (Gids der Verdoolden 3,23) de rede van Elihoe beschouwt als de climax van het hele boek. En Ibn Ezra noemt Elihoe de verstandigste van de vrienden. Hoe dan ook is zijn positie anders. Job heeft ook geen directe reactie gegeven in het boek op zijn betoog. De drie vrienden zeggen op alle mogelijke manieren steeds: lijden wijst op schuld. Job denkt ten diepste ook zo, maar ontkent zijn eigen schuld. Elihoe zegt dat lijden de ontmoeting met God dichterbij brengt. Leed is in zijn ogen veel meer een beproeving, een waarschuwing, waarmee de mens dichterbij de Eeuwige komt. Misschien een standpunt wat later aan het boek is toegevoegd.

4. Ook afwezig is de Satan aan het slot. Ook hier moet je voorzichtig interpreteren. Is hij verslagen? Heeft de verliezer zijn biezen gepakt? Of doet hij er simpelweg niet meer toe, omdat hij slechts de aangever was in het begin. Gezien de aard en de probleemstelling van het hele boek Job heb ik de neiging om voor het laatste te kiezen. Hij diende slechts als uitdager.

5. Verreweg het interessantste deel zijn de eerste 6 verzen van hoofdstuk 42. Hoe moet je dit verstaan? Buigt Job zijn hoofd? Of zijn er ook andere leesmogelijkheden? Het meest opvallende in het vervolg is eigenlijk dat er tot tweemaal toe staat: ‘omdat ge niet recht van mij gesproken hebt, zoals mijn dienaar Job!’. Die nadruk op het rechte spreken over God van Job is moeilijk te rijmen met het idee dat Job zelf een andere mening lijkt toegedaan in zijn twee eigen redes. De tekst lijkt zichzelf tegen te spreken daarin.

6. Opvallend in dit slotgedeelte is het woordgebruik in vers 10: ‘de kerkering van Job’, vertaalt de NB. Dat is veel beter dan het ‘het lot van Job’ (NBV en NBG51). De goede oude Statenvertaling heeft hier ‘de Heere wendde de gevangenis van Job’. Job’s situatie van lijden wordt dus beschreven als gevangenschap. Het Hebreeuwse woord שבות (sjevoet) komt in totaal 26x voor in Tenach. Dat is evenveel als de getalswaarde van de letters van Gods Naam en het wordt in vrijwel alle gevallen bij de profeten en de psalmen gebruikt om Israëls ballingschap te beschrijven. Zegt dat dan iets over Gods nabijheid in ballingschap en lijden? Het is verleidelijk om zo te denken.

7. Mooier dan de tekst zelf vind ik de beschrijving in de Midrasj van Job aan het eind. In de tekst ligt alle nadruk op het verdubbelen van zijn bezittingen, op nieuwe en mooie kinderen en een dubbel lang leven van 140 jaar (2×70). De enige geestelijke kwaliteit is dat hij bidt voor zijn vrienden. Tot mijn verbazing zag ik dat de Bijbel in Gewone taal zelfs afsluit met ‘Toen stierf Job. Hij had een lang en goed leven gehad’. Dit laatste is dus een serieuze vertaling van de term ‘verzadigd van dagen’!!! En blijkbaar ook de conclusie van de vertalers m.b.t. het hele boek Job. Ongelofelijk!!!
De Midrasj echter vertelt dat God eerst aan Job verscheen om hem te vertellen dat Elihoe’s woorden fout waren en geïnspireerd door Satan. Daarna verschijnt God aan Elifaz en roept hem en zijn twee vrienden op om Job te vragen een schuldoffer voor hen te brengen, want God is alleen bereid hen te sparen als Job voor hem een schuldoffer brengt. Job doet dat en Elifaz begint psalmen van dank te zingen, terwijl Elihoe wordt geoordeeld. Daarna keert Job terug in de maatschappij en vat zijn oude werk weer op: het zorgen voor de armen en verdrukten van de stad!!! De inwoners van de stad verschaffen hem de middelen en Job deelt uit. Dat is de reden volgens de Midrasj dat God hem zegent. Job is dus van binnen gebleven wie hij was!!!

8. Elie Wiesel heeft in zijn boek “Bijbels Eerbetoon” een uitgebreide beschouwing geschreven over Job. Het
Het meest opmerkelijke deel daarvan, vind ik, gaat over het slot van het boek Job: “Job bracht me vooral na de oorlog in verwarring. Overal op de wegen van Europa kwam men hem tegen. Gekrenkt, bedrogen, verminkt. Zeker niet gelukkig. Noch berustend. Zijn onderwerping, zoals ik die in de tekst tegenkom leek mij een belediging. Hij had niet zo maar voetstoots moeten toegeven. Hij had moeten blijven protesteren; het fooitje moeten weigeren. En tegen God moeten zeggen: Goed, ik schenk u vergiffenis, ik schenk u vergiffenis voor zover het mij zelf betreft, mijn verdriet, mijn doodsangst; maar zullen mijn gestorven kinderen u ook vergiffenis schenken? Heb ik het recht uit hun naam te spreken? Heb ik de morele en menselijke bevoegdheid om een dergelijk einde, een dergelijke ontknoping van de geschiedenis te aanvaarden waarin zij zelf rollen hebben moeten spelen die gij hun hebt opgelegd, niet wegens hen, maar wegens mij? Het door u gepleegde onrecht bekrachtigen en daardoor uw medeplichtige worden? Ik op mijn beurt moet tussen u en mijn kinderen kiezen, en ik weiger hen te verloochenen. Ik eis dat voor hen, al zou dat niet voor mij hoeven te gelden, recht geschiede, en dat het proces wordt voortgezet….Ja, in die zin had hij moeten spreken.
Daarmee is, denk ik, de eerste serieuze vraag gezet bij het slot van het boek Job.

9. In diverse commentaren wordt beweerd dat het slot van het boek Job niet oorspronkelijk is, maar later is toegevoegd. Er was een duidelijke behoefte om de gelovigen gerust te stellen dat het na alle beproevingen van het leven uiteindelijk wel weer goed komt. Een mens kan alles verliezen, maar zou de hoop dus nooit moeten opgeven. Elie Wiesel schrijft terecht dat “een derde bedrijf wordt geacht een soort apotheose te zijn: hier is die flets. De strijder is een mak schaap geworden. Een bedroevende metamorfose”. Hij verbaast zich er ook over dat de Midrasj, die in de eerste hoofdstukken van het boek Job het ene verhaal na het andere toevoegt, aan het einde vrijwel niets zegt. Wiesel kiest uiteindelijk voor een ander en zelfgekozen slot: “Job is zonder berouw en zonder gezichtsverlies gestorven; hij is met opgeheven hoofd en onaangetast bezweken”.

10. Opvallend is dat Gustavo Gutierrez, de vader van de bevrijdingstheologie, wel wat kan met het slot van het boek Job. Hij heeft Elie Wiesel trouwens ook gelezen en zegt in een voetnoot dat hij zijn gedachten zeer stimulerend vindt, maar het niet met hem eens is. Hij leest drie momenten in het antwoord van Job: “de erkenning dat God plannen heeft en dat die worden gerealiseerd, de ontdekking van onvermoede aspecten en een vreugdevolle ontmoeting met de Heer”.
10.1. In de rede van God tot Job vanaf hoofdstuk 38 heeft God steeds aan Job gevraagd wat hij wist (kende) van het werkwoord ידע. Ik zal je vragen stellen en laat jij mij dan alles weten? Waar was je toen ik de aarde fundeerde? – meld het, als je weet hebt van begrip! Wie heeft haar afmetingen bepaald, want dat wéét je toch? ( 38: 3- 5). Aan het begin van hoofdstuk 42 hanteert Job hetzelfde woord ‘kennen’ of ‘weten’ (ידע) om te vertellen wat hij geleerd heeft. Dat is vooral dat God plannen heeft en dat hij ze kan realiseren: ik erken dat gij alles vermoogt,- en geen plan voor u onuitvoerbaar is. Gutierrez zegt daarover: God heeft plannen, de wereld is geen chaos zoals Job in zijn eerste monoloog had beweerd en zoals hij ook in zijn wrangste momenten van het dispuut met zijn vrienden had doen vermoeden………..Inderdaad wees Job de morele orde die de theologen hem voorhielden en dus ook de God waarop zij steunden af. Als er geen alternatief is voor de leer van de vergelding-gedurende-het-leven, is voor Job vanuit zijn ervaring de conclusie duidelijk: de wereld is een chaos. Als de enig mogelijke orde die van de gerechtigheid is, zoals zijn vrienden hem voorhouden, verandert Job zijns ondanks in een verdediger van de wanorde: het zou niets uitmaken of hij schuldig of onschuldig zou zijn.
10.2. Wat is dan het plan? Wat is dan de orde? Volgens Gutierrez dat de spontaniteit van Gods liefde de grondslag is van al het bestaande: “Het gaat niet om de bewondering voor de grootse dingen van de schepping maar eerder om de erkenning van het project, de etsah (עצה) van God (vgl. de eerste redevoering van de Heer); het raadsbesluit van de gratuïteit die zijn wil tot gerechtigheid, zijn misjpat, in de regering van de wereld haar volle zin geeft (vgl. de tweede redevoering). Job is volgens Gutierrez overtuigd geraakt van de vrijheid en de liefde als componenten van het project van God. Job wordt door Gods redevoering een andere manier van kennen en spreken over God gewaar.
10.3. Ook wijst Gutierrez op het feit dat Job’s eis dat hij God zelf zou spreken is ingewilligd: Van horen zeggen had ik van u gehoord,- maar nu heeft mijn oog u aanschouwd. Job ervaart nu de nabijheid van God. Voor Gutierrez is dat geen berusting, maar aanschouwing en liefde. Centraal daarbij is hoe je vers 6 leest en verstaat. De meeste commentatoren vinden dat Job hier berouw toont van zijn heftige klacht en dat hij boete doet. Maar Gutierrez ziet het anders: wat herroept Job? Het is waar, de meerderheid van de geleerden erkent het, dat het werkwoord dat vertaald wordt met ‘herroepen’ (מאס) geen lijdend voorwerp heeft. Sommige vertalingen vullen het dus aan met ik herroep mijn woorden (NBV), maar dat laatste staat er niet. Ook leest hij het werkwoord נחמ in samenhang met het daarbij staande על niet als ‘berouw hebben’ maar ‘afscheid nemen van’ of ‘van mening veranderen’. Hij vertaalt dus: Ik herroep en neem afscheid van (verander van mening over) stof en as. Dat ‘stof en as’ zijn een beeld van iemand die klaagt en jammert. Volgens Gutierrez is dat dus het lijdend voorwerp van het herroepen en van mening veranderen: hij neemt niets terug van en heeft geen berouw over wat hij gezegd heeft. Maar wat dan wel? Hij ziet in dat hij niet langer kan voortgaan met te spreken op de toon van de klaagzang. Het wordt nu veel meer een ontmoeting met God in liefde en dankbaarheid voor zijn nabijheid en plan.

Overigens voegt Gutierrez aan zijn boek toch nog een soort slotbeschouwing toe, waarvan het laatste hoofdstukje veelzeggend heet: ik zal mijn mond niet houden. Daarmee buigt hij dus toch weer richting Elie Wiesel.

11. Jacob Soetendorp kiest aan het slot van zijn korte commentaar op het boek Job voor een heel andere oplossing. “Het is duidelijk dat het antwoord (van God) niet het wezenlijke probleem behandelt…………want de vraag, waar het om ging was de vraag naar het lijden van de rechtschapene. …….. Hier in het antwoord van God blijft het beperkt tot: ‘Job, je kunt niet begrijpen hoe de wereld is samengesteld. Je kunt dus geen inzicht hebben in Mijn bestuur. Toch draagt alles het duidelijke kenmerk van orde en regel. Er moet dus ook orde en regel zijn in wat er in de wereld gebeurt. Daarbij blijft het in het boek Job”. En dan komt Soetendorp met een klassiek antwoord als vervolg: “Voor degeen, die de latere literatuur kent en de achtergrond van de liturgie verstaat, staat de deur wijd open voor het vervolg van dit antwoord, namelijk de Thora. De openbaring van God aan het Joodse volk wil de wereld er toe brengen deze orde ook op aarde te vestigen en een harmonische maatschappij tot stand te brengen”.

12. De klassieke joodse bronnen benadrukken dat het boek Job slechts een allegorie is. Het Talmoedtractaat Baba Bathra (15b) legt omstandig uit waarom, en Maimonides neemt de argumentatie over in zijn Gids der Verdoolden (3, 22). De reden is niet dat wij Job niet kunnen herleiden tot een bepaalde tijd en plaats, maar dat we niet kunnen leven met een God die zo met zijn mensen omgaat. Sinds wanneer zijn mensen en hun leven inzet van een weddenschap? De rabbijnen kunnen niet leven met het Godsbeeld wat in het boek Job wordt opgeroepen. Stel je voor, zegt rabbijn Jonathan Sacks, dat dit echt gebeurd zou zijn. Wij mensen zouden dan voor de goden zijn als ‘vliegen voor lichtzinnige jongens: ze maken er een sport van ons te doden’. En vervolgens zegt Sacks iets zeer fundamenteels in zijn 14e hoofdstuk van ‘Een gebroken wereld heel maken’: Het boek is de test van een hypothese: ‘Wat zou er gebeuren als….?

13. Sacks pleit er ook voor het boek Job totaal anders te lezen. Wij lezen volgens hem het boek verkeerd om. Niet Job staat terecht in het boek Job, maar God. Als je daarvan de consequenties voluit neemt, moet je ook het laatste hoofdstuk totaal anders lezen. Ik laat Sacks even aan het woord over het slot: Dan volgt de ontknoping: een serie omkeringen die geen lezer had kunnen voorzien. Op hetzelfde moment dat Job zijn ongelijk bekent, verklaart God dat hij gelijk had. Zijn metgezellen, die God voortdurend verdedigd hebben, worden door God in het ongelijk gesteld, ‘omdat jullie niet juist over mij gesproken hebben’. Het duizelt de geest van de onlogische gevolgtrekkingen en tegenstrijdigheden. Welke boodschap wil het boek overdragen? Dat het lot wel of niet rechtvaardig is? Dat God wel of niet antwoord geeft aan hen die Hem aanroepen? Dat het goed is, of juist verkeerd, om de wegen van de voorzienigheid rechtvaardig te achten? Dat het gelovig is, of juist ongelovig, om vragen te stellen? Dat is buitengewoon moeilijk te zeggen.
Sacks heeft hier zeker een punt. Het slot van het boek Job laat ons met meer vragen achter dan antwoorden. Sacks stelt er hierboven al een paar, maar de tekst van hoofdstuk 42 is ook in alle details vreemd en onbevredigend. Wat te denken van ‘al zijn broers en al zijn zussen, en al zijn bekenden van voorheen’. Nu komen ze om hem te troosten en met hem te eten, maar waar waren ze al die tijd? En de verdubbeling van zijn bezittingen mag dan fijn zijn, maar opnieuw 7 zonen en 3 dochters, en nu ook nog de allermooisten van het land, is toch geen compensatie voor het verlies van 10 kinderen eerder in je leven?

14. De conclusie die Sacks trekt is opmerkelijk, maar zeker het overwegen waard. Ik laat opnieuw Sacks aan het woord: Job vraagt niet om een antwoord. Hij wil gehoord worden. Hij wil de kans krijgen zijn zaak voor God te bepleiten bij het tribunaal van de gerechtigheid. Zijn metgezellen praten over God, Job praat tegen God. ‘Laat me zien dat U bestaat, dat U om uw schepselen geeft, dat U bereid bent U aan mij te openbaren. Laat me zien dat U niet een God bent die zijn aangezicht verbergt wanneer mensen het uitschreeuwen van pijn en wanhoop’. Job rechtvaardigt Gods geloof in de mens. Ondanks het feit dat hij weet dat zijn lijden niet gerechtvaardigd is, blijft hij spreken tegen God, blijft hij argumenteren, bidden, beproeven, debatteren, kritiseren en tegen onrecht vechten, zelfs tot voor de hemelpoort.
En even verderop: Geloof houdt geen zekerheid in. Het houdt de moed in met onzekerheid te leven. Het betekent niet dat we antwoorden hebben, maar wel de moed om vragen te stellen en God niet los te laten, zoals Hij ons niet loslaat.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *