Genesis 33
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Ontmoeting met Esau
Vers 1: En Jaäkov sloeg zijn ogen op en hij zag. Zie! Esau was gekomen en vierhonderd man met hem. En hij verdeelde de kinderen onder Lea, Racheel en de twee dienstmeisjes.
Hij sloeg zijn ogen op en hij zag: dit is een uitdrukking die van verschillende mensen gezegd wordt.
In Genesis 13:10 wordt verteld dat Lot zijn ogen opsloeg en de streek van de Jordaan zag.
In Genesis 22:4 staat dat Avraham zijn ogen opsloeg en hij zag de berg Moria (waar hij Jitschak moest offeren).
In Genesis 24:63 staat dat Jitschak zijn ogen opsloeg en zijn toekomstige vrouw Rivka zag.
Hier staat dat Jaäkov zijn ogen opsloeg en zijn broer Esau zag. In vers 5 staat dat Esau zijn ogen opsloeg en de vrouwen en kinderen van Jaäkov zag.
De uitdrukking zijn ogen opslaan en zien lijkt een keerpunt te betekenen in iemands leven. Wat Jaäkov hier ziet is heel ingrijpend.
Verdelen: Jaäkov maakt hier een andere verdeling als hij in Genesis 32:8-9 van plan was. Is hij van gedachten veranderd, of is het een paniekreactie?
Vers 2: En hij plaatste de dienstmeisjes en hun kinderen als eersten, Lea en haar kinderen achteraan en Racheel en Joseef achteraan.
Achteraan: meestal wordt voor goed begrip vertaald dat Lea en haar kinderen achter hen geplaatst werden (d.w.z. achter de dienstmeisjes), maar er staat letterlijk dat niet alleen Racheel en Joseef achteraan geplaatst werden, maar ook Lea en haar kinderen. Zou dit betekenen dat Jaäkov alle kinderen van Lea en Racheel achteraan wilde plaatsen om hen zo min mogelijk risico te laten lopen?
Vers 3: En hijzelf was voortgegaan voor hen uit. En hij wierp zich zevenmaal ter aarde tot hij zijn broer genaderd was.
Hij: of met het eerste ´hij´ Jaäkov bedoeld is of God zelf geeft de tekst niet duidelijk aan. Beiden zijn mogelijk
Zevenmaal zich ter aarde werpen: dit is de eer die men een vorst bewijst, zoals blijkt uit Oegaritische handschriften.
Vers 4: * En Esau snelde hem tegemoet en hij omhelsde hem. Hij viel hem om zijn hals en hij kuste hem en zij weenden.
Snellen: als Esau zich als vorst zou gedragen zou hij afgewacht hebben. Iemand tegemoet snellen, doet een vorst niet.
Omhelzen: wie de ´hij´ is, is niet duidelijk. Er staat niet dat zij elkaar omhelsden; het is de één de ander. Ook is het niet duidelijk wie de ander om de hals viel en wie kuste. Wel is het zeker dat beiden weenden.
Vier werkwoorden: ‘snellen’, ‘omhelzen’, ‘om de hals vallen’, ‘kussen’ en daarna het wenen van beiden is wel veel. Normale uitdrukkingen zijn ´zijn stem verheffen en wenen´ zoals Jaäkov in Genesis 29:11 of ´om de hals vallen en wenen´ zoals Joseef in Genesis 45:14 en Genesis 46:29.
Vers 5: En hij sloeg zijn ogen op en hij zag de vrouwen en de kinderen en hij zei: Wie zijn dezen van jou? En hij zei: De kinderen die God aan je knecht gegund heeft.
Wie zijn deze? en Zijn deze van jou? Hier staan deze beide vragen door elkaar.
Jaäkov antwoordt Esau alleen ten aanzien van zijn kinderen. Vertrouwt hij Esau niet met betrekking tot zijn vrouwen?
Vers 6: En de dienstmeisjes naderden hierheen en hun kinderen en ze bogen zich neer.
Zoals het hier staat lijkt het alsof alleen de moeders naderden en de kinderen niet. Want gewoonlijk staat het onderwerp bijeen en hier lijken de kinderen achter te blijven. Het zich neerwerpen is ook een vrouwelijke vorm; zou dit ook alleen op de moeders slaan?
Vers 7: * En ook Lea naderde en haar kinderen en ze bogen zich neer. En daarna was Joseef genaderd en Racheel en ze bogen zich neer.
Het zich neerwerpen wordt hier gebruikt in de mannelijke vorm. In vers 6 naderden alleen de moeders, hier naderen de moeders en de kinderen.
De volgorde ´Joseef – Racheel´ is opmerkelijk. Steeds gaan de moeders voorop zoals Jaäkov het hun gezegd had in vers 1. Maar hier loopt Joseef voorop!
Vers 8: En hij zei: Wat zijn dit van jou, dit hele leger dat ik aangetroffen heb? En hij zei: om genade te vinden in de ogen van mijn heer.
Esau lijkt hier ook weer twee vragen door elkaar te stellen, namelijk: Wie zijn dit? En: Is dit jouw hele leger? Alter zegt hierover: de betekenis is ‘Wat bedoel je hiermee?’.
Het woord ´leger´ komt ook voor in Genesis 32: 3 waar sprake is van het leger van God (de engelen). Zou de schrijver verband willen leggen tussen het leger van God en Jaäkovs leger dat uit vrouwen en kinderen bestaat?
Vers 9: En Esau zei: Ik heb veel. Mijn broer, laat van jou blijven wat van jou is. Ik heb veel: in vers 11 zegt Jaäkov: Ik heb alles.
Vers 10: Maar Jaäkov zei: nee toch, als ik toch genade gevonden heb in jouw ogen zul je mijn geschenk aannemen uit mijn hand. Want daarom heb ik jouw aangezicht gezien zoals men het aangezicht van God ziet, en jij zult behagen in mij hebben.
Gelaat: slaat dit op ´het zien van gelaat tot gelaat´ in Genesis 32:31. Heeft Jaäkov in het gelaat van ´de man´ die met hem worstelde zowel het gelaat van God als het gelaat van zijn broer herkend?
Gezien hebben: er staat niet ´zien´. Heeft dit betrekking op de gebeurtenissen in Peniëel?
Vers 11: Neem toch mijn zegen aan die jou gebracht werd want God is mij genadig geweest, en … Want ik heb alles. En hij drong bij hem aan en hij nam (het).
Jaäkov zegt niet dat hij deze zegen aan Esau heeft gebracht; hij gebruikt de passieve vorm ´die gebracht werd´. Betekent dit dat deze zegen niet alleen aan Esau gebracht werd, maar ook aan Jaäkov? Dus dat het niet zijn eigen verdiensten geweest zijn? Maar Jaäkov zegt wel ‘mijn’ zegen.
En… : Mogelijk dat Jaäkov had willen zeggen dat het niet alleen Gods zegen geweest is maar ook zijn eigen inspanning. Op het laatste moment slikt hij dit echter in.
Er zijn twee redenen die Jaäkov noemt: want God was genadig, en: want ik heb alles.
De Joodse geleerden wijzen erop dat het woord alles bij alle drie de aartsvaders voorkomt. Van Avraham staat in Genesis 24:1: De Eeuwige had hem gezegend in alles.
Van Jitschak staat geschreven in Genesis 27:33: van alles at ik.
Van Jaäkov wordt hier gezegd: ik heb alles .
Het ´veel´ van Esau uit vers 9 wordt hier overtroffen door het ´alles´ van Jaäkov.
Zegen: in Genesis 27:36 heeft Esau Jaäkov op een dramatische manier verweten dat die zijn zegen gesloten had. Hier biedt Jaäkov het aan de zegen weer aan Esau te geven.
Aandringen: in Genesis 19:3 staat dat Lot bij de engelen die in Sedom kwamen aandrong om in zijn huis te overnachten. Jaäkov dringt hier bij Esau aan dat deze een deel van Gods zegen in ontvangst zal nemen.
Vers 12: En hij zei: Laten wij opbreken en laten wij gaan en laat mij tegenover jou gaan.
Tegenover: dit woord kan ook betekenen ´naast´.
Vers 13: En hij zei tot hem: Mijn heer weet dat de kinderen teer zijn en het kleinvee en het zogende rundvee is op mij. En als ze één dag kloppen dan sterft al het kleinvee.
De kinderen zijn teer: sommige kinderen misschien wel, maar andere beslist niet. In Genesis 34 moorden twee van hen een hele stad uit. Jaäkov lijkt hier wat te overdrijven.
Op mij: waarschijnlijk bedoelt hij dat de verantwoordelijkheid op hem rust.
Kloppen: in Hooglied 5:2 wordt dit woord gebruikt voor ´op de deur kloppen´. Is bedoeld ´opjagen´? Maar er staat géén passieve vorm ´opgejaagd worden´.
Vers 14: Moge mijn heer toch verder trekken vóór het aangezicht van zijn knecht. En ik, ik zal met dagreizen zachtjes voortgaan voor de voet van het werk dat vóór mijn gelaat is en voor de voet van de kinderen totdat ik naar mijn heer kom in Seïer.
Met dagreizen zachtjes: toen Jaäkov voor Lavan wegvluchtte had hij er anders een fiks tempo in. Toen kwam snelheid hem te pas maar nu is traagheid zijn devies.
De voet van: is bedoeld ´naar de tred van´? ‘Voet’ kan in overdrachtelijke zin ook ´geslachtsdeel´ betekenen. Bedoelt Jaäkov ook dat de toekomst, het nageslacht van zijn vee en kinderen hem ter harte gaat en dat hij om die reden Esau niet in de buurt wil hebben?
Tot mijn heer in Seïer: later ontmoeten Esau en Jaäkov elkaar alleen nog maar bij de begrafenis van hun vader (Genesis 35:29). Rasji: dit woord gaat pas in vervulling in de tijd van de masjiach zoals staat in Obadja 1:21. Jaäkov trekt noordwaarts en Seïer is juist zuidelijk.
Vers 15: En Esau zei: Laat mij toch enigen bij jou plaatsen uit het volk dat bij mij is. En hij zei: Waarom dit? Moge ik genade vinden in de ogen van mijn heer.
Vers 16: En Esau keerde op die dag terug om naar Seïer te gaan. Gaan: hier wordt niet het gewone woord voor ‘gaan’ gebruikt. Het gewone woord voor ‘gaan’ heeft altijd in zich de betekenis van ‘met visie voortgaan’. Zou de schrijver met opzet dit woord gaan niet willen gebruiken in verband met Esau omdat hij hem een man zonder visie vindt?
Vers 17: En Jaäkov was opgebroken naar Soekot. En hij bouwde voor zich een huis en hij heeft voor zijn veebezit hutten gemaakt. Daarom heeft hij de naam van de plaats uitgeroepen: Soekot.
Huis: in Genesis 28:22 staat dat Jaäkov zegt dat de opgerichte steen voor God een huis zal worden. Hier bouwt hij een huis voor zich of – wat ook kan – voor hem. Is Jaäkov of God bedoeld, of beiden?
Opvallend is dat hier niet staat dat hij tenten opsloeg.
Soekot betekent ‘hutten’. Een hut is in gebruik als dierenverblijf of als tijdelijk onderkomen voor mensen.
Vers 18: En Jaäkov kwam in vrede bij de stad Sjechem dat in het land Kenaän was, toen hij uit Padan Aram kwam en hij legerde zich voor de stad.
Vrede: dit woord betekent ook ´compleet´, ´volledig´.
Aan alle voorwaarden van Jaäkovs eed in Genesis 28:20-21 is hier voldaan:
Bescherming op de weg, brood om te eten en kleding om zich te kleden en in vrede terugkeren tot het huis van zijn vader. Hoewel, het laatste lijkt nog niet het geval te zijn. Volgens Malbim had hij naar Beet El moeten gaan om daar een altaar te bouwen. Hierna moet Jaäkov nog veel meemaken: de dood van zijn geliefde vrouw, de aanranding van zijn dochter en het verlies van Joseef.
Vers 19: En hij kocht het deel van het veld waarop hij zijn tent gespannen had uit de hand van de zonen van Chamor, de vader van Sjechem voor honderd kesita-munten.
Tent: natuurlijk woonde hij als halfnomade in tenten. De betekenis van ´huis´ in vers 17 zal daarom méér zijn dan letterlijk een huis opgetrokken van stenen. Betekent huis en het bezit van een deel van het veld dat Jaäkov eigen bezit wenst, een zekere plek om te wonen?
Chamor = ezel, de sjouwer, de zwoeger.
Sjechem = schouder. Het lichaamsdeel waarop men lasten draagt. Ook een aanduiding van ´lastdrager´. De stad Sjechem werd zo genoemd omdat het tussen twee heuvels in lag (tussen twee schouders als het ware).
Kesita: dit zou een eenheid van gewicht voor munten aanduiden.
Vers 20: En hij richtte daar een altaar op en riep voor hem/zich: God, de God van Israël.
*Esau’s ommekeer (vers 4)
Als Jaäkov in zijn vaderland terugkeert na een verblijf van twintig jaar bij zijn oom Lavan, komt zijn broer Esau hem tegemoet. Maar Esau komt niet alleen. Hij heeft een legertje van vierhonderd man bij zich, zo wordt verteld in Genesis 32:7. In Genesis 33:1 ziet Jaäkov inderdaad Esau op zich afkomen met vierhonderd man. Als zijn dienaren Jaäkov melden dat Esau met vierhonderd man in aantocht is, schrikt hij enorm. Hij realiseert zich dat Esau niet bepaald met vredelievende bedoelingen hem tegemoet komt als hij vierhonderd man bij zich heeft. En wat kan hij als eenvoudige schaapherder daar tegenover stellen? Slechts een handjevol knechten en zijn kinderen.
En dan komt er volkomen onverwacht een omkeer. In plaats van Jaäkov en zijn familie af te slachten, valt Esau Jaäkov om de hals (Genesis 33:4).
Er staat in Tenach een verhaal dat veel overeenkomsten vertoont met het verhaal van de ontmoeting tussen Esau en Jaäkov. Het is het verhaal van David, Naval en Avigaïl in 1Samuel 25. Net als Jaäkov was ook Naval een schaapherder. Net als hier Esau trekt daar David met vierhonderd man tegen Naval op (1 Samuel 25:13). Hij was van plan elke man in Navals huis te vermoorden (vers 22). Maar Navals slimme, mooie vrouw komt tussenbeide.
Zoals David Naval op wil zoeken zo komt ook Esau met kwade bedoelingen zijn broer tegemoet, want anders komt men niet met vierhonderd man. Maar wie komt bij Esau en Jaäkov tussenbeide? Van een vrouw van vlees en bloed die tussen twee vijandige broers durft te gaan staan is hier geen sprake. Maar wel is in ons verhaal sprake van een leger. In Genesis 32:3 ziet Jaäkov een leger dat bestaat uit engelen. Gezien de uitleg die hij in vers 3 geeft is er zelfs sprake van een dubbelleger (Machanajim). Engelen – of ‘boden’; dat is in het Hebreeuws hetzelfde woord – stuurt Jaäkov naar Esau (vers 4) en deze engelen komen weer bij hem terug (vers 7). Daarna verdeelt Jaäkov – volgens Genesis 33:8, 9 en 11 – alle mensen die bij hem zijn in twee legers. Vandaar dat hij al een dubbelleger had gezien, voor elk leger mensen een leger engelen, of naast zijn eigen ‘leger’ het leger engelen?
Bij Esau is er dus geen vrouw die tussenbeide komt, maar een hemels leger. In Genesis 33:8 zegt Esau tenminste dat hij een leger gezien heeft. Esau kan niet bedoeld hebben alle dieren die hem als geschenk door Jaäkov aangeboden zijn, want deze worden nooit met het woord ‘leger’ aangeduid. Nee, Esau zal op het moment dat hij van plan is Jaäkov en zijn familie om te brengen, een leger engelen hebben gezien dat hem van zijn voornemen af brengt.
Mogelijk dat wat elders, in het verhaal van 2 Koningen 6 vermeld wordt, in ons verhaal alleen maar gesuggereerd wordt. Daar omsingelen de Arameeërs Dotan, waar Elisa verblijft. Elisa’s knecht ziet wel het leger van de vijand, maar het leger van God ziet hij niet (2 Koningen 6:17).
Hier ziet Esau – in vers 8 – het hele leger dat hem tegemoet gekomen is, en dit leger moet wel de omkering in hem teweeggebracht hebben.
*Joseef voorop (vers 7)
De volgorde waarin Jaäkovs familie Esau tegemoet gaat is de volgende: de twee bijvrouwen met hun kinderen, dan Lea met haar kinderen en tenslotte Joseef en Racheel. Jaäkov heeft bij zijn oom Lavan zeven jaar gewerkt voor zijn huwelijk met Lea en Racheel en de twee bijvrouwen. De volgende zeven jaar baart Lea aan Jaäkov zes zoons en een dochter. Daarna baart Racheel Joseef. Vervolgens werkt Jaäkov zes jaar voor zijn kudde. In het verhaal van Genesis 33 moet Joseef dus een jongetje van maximaal zes jaar oud zijn. En toch loopt hij, in tegenstelling met al zijn broers, voor zijn moeder uit! Zie verder het verhaal ‘Een aparte persoonlijkheid’ bij Genesis 41.
*Jaäkov komt thuis (vers 17 en 19)
Het was de aartsvaders niet gegeven land te bezitten in het hun toegezegde land. Avraham kocht een stuk grond voor een graf, maar daar bleef het bij. Als Jaäkov terugkeert naar zijn geboorteland wil hij hier thuis horen. In Genesis 33: 17 staat: En Jaäkov bouwde een huis. En in vers 19 staat: Hij kocht een stuk land. Na twintig jaar als balling bij zijn oom te hebben vertoefd heeft hij nu het gevoel thuis te komen. Dit wil hij bevestigen door een vaste woon- en verblijfplaats te creëren. Hij beseft nog niet dat een veilige thuisbasis voor hem niet weggelegd is. Pas zijn verre nakomelingen zullen het land in bezit krijgen.