Genesis 21
Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.
Geboorte van Jitschak. Verdrijving van Jisjmaëel. Verbond met Avimelech.
Vers 1: En de Eeuwige had omgezien naar Sara zoals hij gezegd had. En de Eeuwige deed aan Sara zoals hij gesproken had.
De Eeuwige had omgezien: er staat niet dat de Eeuwige omzág naar Sara. Dit ‘omzien’ is blijkbaar iets wat de Eeuwige tevoren al gedaan had. Volgens rabbijn Hirsch betekent het woord ‘omzien’, iemand in een nieuwe positie plaatsen, iemand met een nieuwe functie bekleden.
Zoals hij gezegd had: dit zeggen zou betrekking hebben op wat in Genesis 17:15 en later gezegd is.
Zeggen en spreken: volgens Rasji heeft ‘zeggen’ betrekking op het zwanger worden van Sara (zie Genesis 17:19) en ‘spreken’ slaat op het baren van haar (Genesis 15:1).
‘Zeggen’ is het uiten van woorden en zinnen, zonder dat een antwoord verwacht wordt.
‘Spreken’ is het onder woorden brengen van iets, waarbij men van de ander wel een reactie verwacht. Sara wordt niet uitsluitend zwanger door het spreken van de Eeuwige. Zij zal ook gemeenschap met Avraham moeten hebben.
De Eeuwige: tweemaal wordt God zo aangeduid in dit vers. Mogelijk dat de schrijver zo de intense betrokkenheid van hem met Sara aanduidt.
Vers 2: En zij werd zwanger, en Sara baarde aan Avraham een zoon in zijn ouderdom op de vastgestelde tijd waarvan God tot hem gesproken had.
Heel summier wordt over Sara’s zwangerschap gesproken. Bij andere onvruchtbare vrouwen worden andere uitdrukkingen gebruikt, als ‘de Eeuwige gaf haar zwangerschap’ of ‘de Eeuwige opende haar baarmoeder’.
Zijn ouderdom: hiermee wordt niet bedoeld dat Avraham oud en afgeleefd was. Volgens Hirsch betekent dit woord dat iemand een rijpe leeftijd bereikt heeft en langzamerhand zijn verantwoordelijkheid moet overdragen aan de volgende generatie.
Vers 3: En Avraham noemde de naam van zijn zoon, die hem gebaard was, die Sara hem gebaard had, Jitschak.
Jitschak: betekent hij die doet lachen, of: hij om wie men lacht.
Vers 4: En Avraham besneed Jitschak, zijn zoon, acht dagen oud, zoals God hem geboden had.
Vers 5: En Avraham was honderd jaar toen voor hem geboren werd Jitschak, zijn zoon.
Honderd jaar: Bij Avrahams voorvaderen wordt hun leeftijd genoemd bij de geboorte van hun oudste zoon. Hier wordt de leeftijd van de vader genoemd wanneer zijn zoon in het besnijdenisverbond met de Eeuwige opgenomen wordt. Mogelijk dat dit duidt op een wijziging van bloedband in familieband?
Vers 6: En Sara zei: om te lachen heeft God voor mij gedaan. Ieder die het hoort, zal lachen voor mij.
Lachen: dit lachen kan twee betekenissen hebben, óf lachen van blijdschap óf lachen van spot of verwondering. Mogelijk dat beide mogelijkheden hier bedoeld zijn?
Vers 7: En ze zei: Wie zou Avraham opperen dat Sara zonen zoogt? Want ik heb een zoon gebaard voor zijn ouderdom.
Opperen: met dit woord wordt aangegeven dat iemand losse gedachten uit. Geen samenhangende zin, zoals door de woorden ‘spreken’ of ‘zeggen’ aangeduid wordt.
Zonen: waarom dit meervoud hier staat? Als mijn vermoeden juist is dat in Genesis 11 al sprake is geweest van een ander kind van Sarai dat overleden is kan dit woord zonen hier op dat kind en op Jitschak slaan.
Vers 8: En het kind werd groot en hij ontwende de borst. En Avraham maakte een grote maaltijd op de dag dat Jitschak de borst ontwende.
De borst ontwennen (spenen): volgens Rasji gebeurde dit op de leeftijd van twee jaar. Anderen menen dat dit aan het begin van het derde levensjaar gebeurde. Zie 1 Samuel 1:23.
Vers 9: *En Sara zag de zoon van Hagar, de Egyptische, die zij Avraham gebaard had, dollen.
De zoon van Hagar: volgens Sforno betekent deze uitdrukking dat Sara in de veronderstelling was dat het ‘dollen’ (‘spotten’) van Jisjmaëel door zijn moeder geïnstrueerd was.
Sara had Hagar aan Avraham gegeven om ‘uit haar gebouwd’ te worden. Hagars functie was dus die van draagmoeder. Jisjmaëel gold dus als zoon van Avraham en Sara.
Dollen: hetzelfde woord als voor ‘lachen’ –zie vers 6- gebruikt wordt, maar dan in een aparte betekenis, namelijk die van ‘afwijkend seksueel gedrag vertonen’. Zie het artikel ‘De spottende Jisjmaëel.
Dollen: er staat níet dat Jisjmaëel dolde met Jitschak. Nee, er staat alleen maar dat hij zélf dolde.
Vers 10: En ze zei tot Avraham: Drijf deze werkster weg en haar zoon. Want de zoon van deze werkster zal niet erven met mijn zoon, met Jitschak.
Werkster: Sara gebruikt het woord ‘ammah’ dat slavin, dienstmeid betekent, en wel een slavin die functioneert als werkkracht. Niet het woord ‘sjifchah’ dat een slavin aanduidt die deel uitmaakt van de familie. Dit laatste woord wordt door mij vertaald met ‘dienstmeisje’.
Zoon van de werkster: in dit hele hoofdstuk wordt nergens de naam Jisjmaëel genoemd, noch door Sara. Noch door Avraham, noch door de schrijver.
Wegdrijven: wegjagen. Mogelijk dat Sara’s verborgen motief is wat in het artikel ‘De spottende Jisjmaëel’ gesuggereerd wordt.
Onterven: de oudste zoon van de man behoort het eerstgeboorterecht te krijgen en ook zijn deel van de erfenis. Mogelijk dat dit in deze tijd al een dubbel deel was, zoals later beschreven wordt, misschien ook een even groot deel als de andere zonen.
Vers 11: En de zaak was zeer kwaad in de ogen van Avraham vanwege zijn zoon.
De zaak: of ‘het woord’. Het meest voor de hand liggend is dat Sara’s eis om Jisjmaëel weg te sturen, Avraham zeer ontstemde. Dat het ‘dollen’ van Jisjmaëel Avraham niet beviel, lijkt minder voor de hand te liggen.
Vanwege zijn zoon: het lijkt het meest logisch dat met de uitdrukking ‘zijn zoon’ Jisjmaëel bedoeld is. Maar ook kan Jitschak bedoeld zijn. Ook kan het betrekking hebben op beiden. De gedachte hierachter is dan dat Sara en Avraham een tegengestelde visie hebben op het samenwonen van Jisjmaëel en Jitschak. Avraham meent dat Jitschak veel van de onstuimige Jisjmaëel kon leren. Sara is bang dat Jitschak niet tot ontplooiing kan komen naast zijn dynamische halfbroer, ja dat zelfs zijn leven bedreigd wordt.
Vers 12: En God zei tot Avraham: Laat het niet kwaad zijn in jouw ogen over de jongen en over jouw werkster. Al wat Sara tot jou zegt, luister naar haar stem. Want in Jitschak zal voor jou zaad uitgeroepen worden.
De jongen: God gebruikt niet het woord ‘zoon’. Probeert God door niet de uitdrukking ‘jouw zoon’ te gebruiken de pil voor Avraham minder bitter te maken?
Jouw werkster: ook gebruikt God niet het woord ‘jouw vrouw’. Het is alsof God niets van doen wil hebben met het draagmoederschap van Hagar en haar positie van tweede vrouw van Avraham.
Luisteren naar de stem: volgens Hirsch betekent dit dat niet alleen bedoeld is naar iemands woorden horen, maar ook naar de bedoeling achter de woorden. Met luisteren wordt tegelijk bedoeld ‘gehoorzamen’.
In Jitschak: er staat niet ‘uit Jitschak’. Een deel van Jitschaks nageslacht zal in Avrahams voetsporen gaan, maar een ander deel niet (volgens Hirsch).
Vers 13: En ook de zoon van de werkster, tot een volk zal ik hem maken, want jouw zaad is hij.
Zoon van de werkster: opnieuw deze uitdrukking alsof Avraham al afstand gedaan heeft van zijn zoon.
Vers 14: *En Avraham stond vroeg in de morgen op, en hij nam brood en een zak water, en hij gaf aan Hagar, leggend op haar schouder, -en het kind!-, en hij stuurde haar weg. En zij ging, en zij dwaalde in de woestijn van Beër Sjeva.
Ook de rabbijnen hebben gezocht naar een verklaring waarom Avraham zo karig is in wat hij Hagar meegeeft. Volgens hen is een verklaring voor het feit dat Avraham geen zilver of goud meegaf, dat hij wilde voorkomen dat Jisjmaëel daar op een verkeerde manier gebruik van zou maken.
Brood en een zak water: een waterzak was in het algemeen van dierenhuiden gemaakt. Om water te putten gebruikte men vaak een kruik. Wat hier ontbreekt is voedsel zoals bijvoorbeeld rozijnenkoeken, als proviand voor een aantal dagen. Opvallend is dat Avraham niet eens een ezel meegeeft als lastdier, en eventueel ook als rijdier. Mannen gebruikten in die tijd de ezel uitsluitend als lastdier. Vrouwen en kinderen gebruikte de ezel als rijdier.
Hij gaf aan Hagar: hier ontbreekt wat Avraham Hagar meegeeft.
Leggend op haar schouder: bedoeld zal zijn dat Avraham het brood en de zak water op Hagars schouder legt, maar het staat er niet met zoveel woorden. Mogelijk dat Avraham aan Hagar de verantwoordelijkheid voor zijn zoon aan haar overdraagt?
En het kind! Dit kan betekenen dat Avraham ook Jisjmaëel op Hagars schouder legt.
En het kind!: een andere mogelijkheid is dat dit een emotionele uitroep is van Avraham: ‘en het kind dan?!’. Een begrijpelijke reactie op het feit dat hij afstand moet doen van zijn oudste zoon.
Wegsturen: wegjagen. Dit woord wordt ook vaak gebruikt als sprake is van het volk Israel dat uit Egypte weggedreven wordt. Om tot een volk te worden in een eigen land was dit noodzakelijk. Zo zal het hier ook –bittere- noodzaak zijn dat Jisjmaëel weggedreven wordt, voor zowel zijn eigen toekomst als voor die van Jitschak.
Dwalen: wat was er eenvoudiger voor Avraham dan om enkele knechten met Hagar mee te sturen naar Egypte. Avraham laat zich hier wel van zijn slechtste kant zien. Of zou dit een andere reden hebben? Zie het artikel ‘De ezel die ontbreekt’.
Vers 15: En het water uit de zak raakte op. En zij wierp het kind onder één van de struiken.
En het water raakte op: Eén zak water voor twee mensen die een aantal dagreizen door de woestijn moesten, was heel weinig.
Zij wierp: Vanaf haar schouder? Het is opmerkelijk dat er niet staat dat ze het kind neerlegde. Ze wierp het van zich af.
Het kind: er staat niet ‘haar zoon’. Neemt zij emotioneel al afstand van hem nu zij vreest dat hij zal sterven? In het woord ‘zoon’ zit toekomstverwachting. Door zoons en dochters bouwt men aan de nieuwe generatie (het woord ‘zoon’ en ‘dochter’ zijn afgeleid van het werkwoord dat ‘bouwen’ betekent).
Vers 16: En zij ging (heen), en zij ging zitten voor zich, van tegenover, zo ver als boogschieters. Want zij had gezegd: het sterven van het kind kan ik niet aanzien. En zij ging zitten van tegenover. En zij verhief haar stem en weende.
Voor zich: dit betekent zoiets als ‘zonder de ander’.
Van tegenover: Rasji vertaalt dit met ‘van verre’.
Zo ver als boogschutters: het woord ‘schieten’ ontbreekt.
Het is opvallend dat deze moeder zich verwijdert van haar stervende kind.
Vers 17: En God hoorde de stem van de jongen. En een bode van God riep tot Hagar vanuit de hemel. En hij zei tot haar: Wat is er met jou Hagar? Vrees niet want God heeft de stem van de jongen gehoord daar waar hij is.
God hoorde de stem van de jongen: Hagar huilde, maar er staat niet dat God reageert op haar tranen. Dat de jongen huilt wordt niet vermeld. In het verhaal van Mosje in het biezen kistje staat dat de dochter van Farao hem zag huilen. Ook Mosje huilde niet hardop. Huilde hier ook Jisjmaëel in stilte, en hoorde God dit toch? Of was de jongen gaan huilen toen zijn moeder hem neerwierp?
Wat is er van jou Hagar? Of ‘Wat heb je Hagar?’. Het woordje ‘wat’ kan niet slaan op de jongen, tenzij de bode zou suggereren dat zij hem als een ding behandeld had.
In waar hij is: dit zal betekenen ‘waar de jongen is’. Ook is mogelijk de vertaling ‘waar God is’.
Vers 18: Sta op. Neem de jongen op. En grijp je hand vast op hem. Want tot een groot volk zal ik hem maken.
Grijp je hand vast op hem: grijp hem bij de hand. Betekent dit mogelijk ook dat zij de verantwoordelijkheid die Avraham haar opgelegd heeft móet aanvaarden?
Vers 19: En God opende haar ogen. En zij zag een waterput. En zij ging en zij vulde de waterzak. En zij gaf de jongen te drinken.
Vers 20: En God was met de jongen. En hij werd groot. En hij ging wonen in de woestijn. En hij werd steeds meer boogschutter.
Steeds meer: het aspect van ‘als maar meer’ zit hierin. Hirsch denkt dat het betekent dat hij anderen onderwees in de kunst van het boogschieten.
Vers 21: En hij ging wonen in de woestijn Paran. En zijn moeder nam voor hem een vrouw uit het land Egypte.
Vers 22: En het geschiedde in die tijd dat Avimelech, met zijn legeroverste Pikol, tot Avraham zei: God is met jou in alles wat je doet.
In die tijd: Jisjmaëel is weg. Jitschak is net zuigeling af. Is Avimelech toch bang dat er van dit ventje een dreiging voor zijn land zal uitgaan?
Pikol = aller mond. Waarschijnlijk geen eigennaam, maar een titel.
Vers 23: En nu, zweer mij hier bij God dat jij mij niet bedriegt, en mijn nageslacht en mijn nakomelingen, overeenkomstig de trouw die ik gedaan heb met jou, zul jij met mij doen, en met het land waarin jij bijwoner geworden bent.
Bij God: Avimelech zegt niet ‘bij jouw God’ maar ‘bij God’. Hierdoor geeft hij te kennen een gelovig man te zijn.
Bedriegen: denkt Avimelech aan het bedrog dat Avraham Sara voor zijn zuster liet doorgaan, in Genesis 20?
Nageslacht en nakomelingen: met deze woorden wordt de eerste en tweede generatie aangeduid.
Bijwoner: Avraham is nooit geassimileerd. Hij bleef vreemdeling zonder ooit eigen land te bezitten.
Vers 24: En Avraham zei: Ik, ik zweer het.
In vers 23 vraag Avimelech garanties, maar Avraham vraagt hier niet dat Avimelech hem ook trouw belooft. Is de reden hiervoor dat hij geen geloof schenkt aan menselijke garanties, of heeft hij een groot vertrouwen in God?
Vers 25: En Avraham had Avimelech terechtgewezen naar aanleiding van een waterput die de dienaren van Avimelech geroofd hadden.
Avraham had terechtgewezen: blijkbaar was dit al eerder gebeurd.
Vers 26: En Avimelech zei: Ik weet niet wie deze zaak gedaan heeft. Ook jijzelf hebt het mij niet meegedeeld, en ook ik, ik heb het niet eerder gehoord dan vandaag.
De volgorde die hier aangehouden wordt is opmerkelijk:
Eerst zegt Avimelech dat hij de dader niet kent, vervolgens dat Avraham er tot nu toe niets over heeft gezegd, en daarna zegt hij dat hij van de zaak niet op de hoogte is.
Tenslotte herhaalt hij met veel nadruk, dat hijzelf het niet eerder wist.
In het laatste argument klinkt door dat een ander dan hijzelf het wél wist. Maar wat hij waarschijnlijk terloops vernomen had, was voor hem geen aanleiding om verder onderzoek te doen. En uit het begin van zijn antwoord kan men opmaken dat hij van het feit wel op de hoogte was, maar hij wilde de schuldige niet opsporen.
Vers 27: En Avraham nam kleinvee en runderen en gaf ze aan Avimelech. En zij sloten een verbond, zij beiden.
Vers 28: En Avraham zette de zeven ooilammeren van het kleinvee afgezonderd.
Opstellen: dit woord betekent ‘laten staan’, ‘oprichten’.
Zeven: dit woord sjeva komt terug in de naam Beër Sjeva. Zeven is het getal van het compleet zijn op aarde; het is de combinatie van de getallen drie en vier. Drie duidt het verticale aan, de band met de hemel, en vier duidt het horizontale aan, het aardse. Ook het woord zweren is in wezen ‘zeven’ zeggen. ‘Zweren’ en ‘zeven’ is in het Hebreeuws hetzelfde woord.
De zeven: het lidwoord duidt erop dat deze ooilammeren van belang zijn in het verhaal. Maar op welke manier?
Ooilammeren: hiermee zijn jonge dieren bedoeld van het vrouwelijk geslacht. Mannelijke dieren zouden als offer kunnen dienen, vrouwelijke dieren niet. Alleen in het verhaal van Hèvel in Genesis 4:4 komen vrouwelijke dieren voor die aan God geofferd worden.
Het is vreemd dat Avraham met een soort zoenoffer komt en niet Avimelech, wiens onderdanen de put geroofd hebben.
Vers 29: En Avimelech zei tot Avraham: Wat is dat hier, deze zeven ooilammeren die jij afgezonderd gezet hebt?
Het woord afgezonderd wordt door Avimelech ook gebruikt, maar hij verwisselt de laatste twee letters. Zou de schrijver hiermee willen aangeven dat Avimelech geneigd is de zaken iets anders voor te stellen dan ze zijn, zoals in vers 26 bleek?
Vers 30: En hij zei: Voorwaar de zeven ooilammeren moet jij nemen uit mijn hand, opdat het voor mij tot een getuigenis zal zijn. Want ik heb deze put gegraven.
Een getuigenis voor mij: er staat niet dat het een getuigenis voor hen beiden zal zijn. Avraham weet wat hij aan zichzelf heeft (en wat hij aan God heeft ook? Daarvoor moet hij nog door de beproeving heen die in Genesis 22 beschreven is), maar of het getuigenis voor Avimelech betekenis heeft?
Zinspeelt Avraham erop dat Avimelech aan dit verbond moet blijven denken zolang deze ooien en hun nakomelingen in zijn bezit zijn?
Vers 31: Daarom heeft men die plaats Beër Sjeva genoemd. En zij beiden zwoeren daar.
Beër Sjeva = put van de zeven, en ook: put van het zweren.
Vers 32 En zij sloten een verbond in Beër Sjeva. En Avimelech stond op, en Pikol zijn legeroverste, en zij keerden terug naar het land van de Filistijnen.
Vers 33 En hij plantte een tamarisk in Beër Sjeva. En hij riep de naam van de Eeuwige aan: Verborgen God.
Tamarisk: welke boom bedoeld is, is niet zeker. Waarschijnlijk is een vruchtboom bedoeld. Het Hebreeuwse woord is aleph-sjin-lamed (èsjèl). Volgens de rabbijnse uitleg zou dit een acrostichon zijn, een woord waarvan de letters een afkorting zijn van andere woorden. De aleph is van ‘eten’ (achal), de sjin is van ‘drinken’ (sjatah), en de lamed is van ‘tafel’ (gastvrijheid, loeach). De uitdrukking ‘Avraham plantte een tamarisk’ betekent dat hij een boomgaard plantte waaruit hij vruchten kon plukken voor zijn gasten. Anderen gaan nog verder en zeggen dat Avraham een herberg bouwde, waar hij zijn gasten allerlei vruchten voorzette. De gastvrijheid van Avraham wordt in de Joodse traditie breed uitgemeten.
Verborgen: volgens Hirsch betekent dit woord ‘olam’ vooral verborgenheid. Het omvat de verborgen toekomst, het verborgen verleden en het onzichtbare heden.
Vers 34: En Avraham was bijwoner is het land van de Filistijnen, vele dagen.
Vele dagen: in Chevron heeft Avraham 25 jaar gewoond, volgens Rasji. Met deze vele dagen zou een langere tijd bedoeld zijn, dat wil zeggen 26 jaar of langer. In het volgende hoofdstuk zou Jitschak –alweer volgens Rasji- 37 jaar oud zijn.
De spottende Jisjmaëel (vers 9)
In Genesis 21: 9 en 10 lijkt Sara, de vrouw van Avraham, erg kwaad te worden, omdat Jisjmaëel, de oudste zoon van Avraham, lacht. Er wordt die dag feest gevierd. Jitschak, het ongeveer tien jaar jongere broertje van Jisjmaëel, krijgt een bepaalde mate van zelfstandigheid. Zijn moeder houdt op met hem de borst te geven. Dit is in het Midden Oosten reden om feest te vieren. Een eerste stap naar de volwassenheid wordt gezet. En dan, als iedereen vrolijk is, lacht ook de puber Jisjmaëel. Maar is dat een reden voor Sara om zo kwaad te worden dat ze hem, met zijn moeder, weg wil sturen?
In de Nieuwe Bijbelvertaling staat in Genesis 21:9: Sara zag dat de zoon die Avraham bij Hagar, haar Egyptische werkster, had gekregen, spottend lachte. Als Sara’s reactie er een van boosheid was lijkt het inderdaad voor de hand te liggen dat Jisjmaëel niet mee lachte met de andere feestgangers, maar dat hij ‘spottend lachte’. Maar betekent het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt dit ook? Het woord dat hier staat is een afgeleide vorm van het werkwoord ‘lachen’. Maar er wordt wel een speciale manier van ‘lachen’ mee bedoeld. Als we nagaan hoe dit woord op andere plaatsen gebruikt wordt, krijgen we meer zicht op de betekenis hiervan in ons verhaal. Dezelfde vorm staat namelijk in Genesis 26:8. Daar staat dat Jitschak ‘lachte’ met zijn vrouw Rivka. Met dit ‘lachen’ wordt aangeduid iets dat men wel met zijn vrouw, maar niet met zijn zuster doet (vers 9). Dit ‘lachen’ moet daar dus een seksuele lading hebben. In Genesis 39:14 en 17 beschuldigt de vrouw van Potifar Joseef ervan dat hij met hen/haar wilde ‘ lachen’. In vers 14 vervolgt ze: Hij is tot mij gekomen om bij mij te liggen. Ook hier heeft dit woord ‘lachen’ dus met seksualiteit te maken.
Voor het benoemen van de gemeenschap tussen man en vrouw heeft het Hebreeuws verschillende uitdrukkingen tot zijn beschikking, zoals ‘komen tot’ en ‘liggen met’. Het werkwoord dat te maken heeft met ‘lachen’ lijkt met seksualiteit van doen te hebben. In het geval van Joseef is het duidelijk dat Joseef geen gemeenschap met de vrouw van zijn heer gehad heeft. Onmogelijk is het niet dat er op seksueel gebied iets tussen hen geweest is, zoals de rabbijnen al geopperd hebben. Zie hiervoor de uitleg bij het verhaal van Genesis 39. Tussen Jitschak en Rivka –Genesis 26:8- zal zich op seksueel gebied iets afgespeeld hebben waar in elk geval Jitschak, maar mogelijk ook Rivka, plezier in had. Of bij dit seksuele ‘spelen’ ook gemeenschap heeft plaatsgevonden is niet duidelijk.
En nu terug naar het verhaal in Genesis 21. Hier ‘lachte’ Jisjmaëel. Maar bij hem wordt geen partner genoemd, zoals bij Joseef en Jitschak. Maar dat is bij een twaalfjarige jongen ook niet verwonderlijk. Het lijkt dat een knaap, die op deze leeftijd seksueel plezier heeft, masturbeert. Blijkbaar deed hij dit zo, dat Sara het kon zien. Maar met dit ‘lachen’ heeft hij zich wel de woede van Sara op de hals gehaald. Zou Sara haar kleine zoontje Jitschak, wiens naam ‘lachertje’ betekent, willen vrijwaren van het seksueel uitdagende gedrag van zijn halfbroer?
Een andere mogelijkheid die met seksualiteit te maken heeft is dat Jisjmaëel schampert dat Jitschak geen kind van Avraham is maar van Avimelech in wiens harem Sara immers een jaar tevoren nog was opgenomen. Dat Sara om een dergelijke suggestie heel kwaad werd laat zich raden.
In elke geval lijkt het dat Sara door het gedrag van Jisjmaëel een toekomstbeeld ziet waarin Jisjmaëel volkomen zijn eigen gang gaat en zich op geen enkele manier iets aan zijn jongere broertje gelegen laat liggen. Ja, erger zelfs, hem volkomen overvleugelt. Jisjmaëel denkt alleen aan zichzelf en kan het niet verdragen als Jitschak in het middelpunt staat, als die aandacht krijgt. En dan beseft zij dat het verhaal van Kajin en Hèvel, de oudere en jongere broer, zoals dat in Genesis 4 verteld wordt, realiteit kan worden in Avrahams gezin. De angst slaat haar om het hart en de enige uitweg die zij ziet is de jongens te scheiden.
De ezel die ontbreekt. (vers 14)
Ezels en muildieren zijn uit het huidige Midden Oosten niet weg te denken. In de tijd dat de bijbelverhalen spelen, waren ze zelfs van nog groter belang. De ezel, het mannelijke dier, was toen het lastdier bij uitstek. Met behulp van een pakzadel laadde men alles wat maar te vervoeren was op ezels. Zo halen de broers van Joseef in Genesis 42, voor hun gezinnen koren uit Egypte, op ezels. Avigajil vervoert in 1 Samuel 25 een complete voedselvoorraad om David te verzoenen, op een ezel. Avraham laat in Genesis 25 het hout voor het brandoffer dragen door een ezel. Volgens Richteren 19:28 wordt zelfs een lijk vervoerd op de rug van een ezel.
Naast gebruik als lastdier werd de ezel ook gebruikt als rijdier. Mosje laat zijn familie, in Exodus 4, zitten op een ezel, als hij naar Egypte trekt. En dan het verhaal van de barmhartige Samaritaan in Lukas 10, die de gewonde man vervoert op een ezel? Ook werd vaak de ezelin als rijdier gebruikt, omdat haar tred gelijkmatiger was dan die van de ezel. Zo rijdt Jezus op een ezelin Jerusalem binnen, zoals volgens de evangelieschrijver de profeet Zacharia al voorspeld had. En de beroemdste ezelin is die uit Numeri 22. Daar is ze wijzer dan haar baas, de waarzegger Bileam, en door haar woorden redt ze zijn leven.
Ieder die in bijbelse tijd op reis ging nam voor bagage en proviand en eventueel als rijdier voor zijn gezin, een ezel mee. De kameel werd als last- en rijdier alleen voor lange afstanden gebruikt, met name om door de woestijn te trekken. Ook daarbij liep een man naast of voor de karavaan
Maar er zijn drie verhalen in het boek Genesis waarin de ezel, opmerkelijk genoeg, afwezig is. In Genesis 28 en 29 wordt beschreven hoe Jaäkov wegvlucht voor zijn broer Esau en een goed heenkomen zoekt bij oom Lavan. Alleen zijn stok neemt hij mee (Genesis 32:11). Dit feit geeft aan hoe berooid Jaäkov weg moet vluchten. Een ander verhaal is dat in Genesis 24, waar de knecht van Avraham dezelfde reis maakt als Jaäkov, maar dan zestig jaar eerder. Ook deze man heeft geen ezels bij zich, maar wel tien kamelen. En deze dragen allerlei kostbaarheden. Voor zijn doel had de knecht heel goed gebruik kunnen maken van ezels. Dat Avraham hem kamelen meegeeft, zal te maken hebben met het indruk willen maken op de familie in Charan. Wie zich zo manifesteert heeft een goede kans een meisje over te halen de bruid van zijn meester te worden.
In Genesis 21 wordt ons een verhaal verteld, waarin het ontbreken van een ezel wel heel sterk de aandacht trekt. Daar wordt ons verteld dat Sara furieus wordt als zij ziet dat Jismaëel, de oudste zoon van Avraham, zijn kleine broertje Jitschak, bespot. Zij sommeert Avraham om Jisjmaëel met zijn moeder Hagar weg te sturen. Maar Avraham neemt het op voor Jismaëel en Hagar. Het is Sara’s eigen initiatief geweest om Hagar als tweede vrouw te nemen en via haar nageslacht te krijgen. Opvallend is dat God in dit conflict de kant van Sara kiest. Tegen Sara kan Avraham zich nog teweer stellen, maar tegen God kan hij niet op. Dus stuurt Avraham Hagar en hun beider zoon Jisjmaëel weg.
Zo staat het in Genesis 21:14: Toen stond Avraham ‘s morgens vroeg op, nam een brood en een zak water en gaf aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook (gaf hij haar) het kind, en zond haar weg. En zij ging voort en dwaalde in de woestijn Beër Sjeva. De rabbijnen hebben opgemerkt dat er níet staat: Hij zond hen weg. Er is alleen sprake van ‘haar’. Ook staat er: Zij ging voort.
Wat opvalt in dit verhaal is dat Avraham, van wie verteld wordt dat hij altijd zo gastvrij is, zo karig is in het meegeven van proviand. En Hagar was nog wel zijn vrouw, en Jisjmaëel zijn oudste zoon. En dan het ontbreken van een ezel. Voor de reis naar Egypte, het thuisland van Hagar, zou een ezel wel het minste zijn wat Avraham mee had moeten geven. Het is wel zo dat dit wegsturen hem afgedwongen was, maar dat betekent niet dat hij Jisjmaëel en zijn moeder mocht laten omkomen van honger en dorst. Het is onvoorstelbaar dat Avraham zich in dit verhaal als gevoelloze bruut gedraagt. Of zijn er aanwijzingen voor een andere visie op Avrahams gedrag?
Laten we ons proberen voor te stellen wat Avraham de laatste nacht door het hoofd gegaan is. De ruzie tussen Sara en Hagar. De spot van Jisjmaëel. Sara’s woede hierover, en haar eis om Jisjmaëel en Hagar weg te sturen. En dan God, die Sara’s kant kiest. Door dit laatste is hij wel gedwongen tegen zijn geweten in te gaan, en moet hij Jisjmaëel wegsturen. En dan, als hij al deze zaken overdenkt, ziet hij een uitweg. Hij zal inderdaad Hagar en Jisjmaëel de volgende morgen wegsturen, maar tegelijk zal hij er voor zorgen dat zij niet ver zullen komen. Als hij hen zo weinig proviand meegeeft dat zij dit na korte tijd al opgebruikt hebben, moeten zij uit arren moede wel naar huis terugkeren. Net als de eerste keer toen Hagar zwanger was van Jisjmaëel (Genesis 16).Toen werd zij door God geboden terug te keren. Op deze manier kunnen God noch Sara hem verwijten dat hij niet gedaan heeft wat hem opgedragen is. En dan maar hopen dat in elk geval God zal inzien dat het wegsturen een onjuiste beslissing geweest was.
En het kind dan? (vers 14)
In de Nieuwe Bijbelvertaling wordt Genesis 21:14 zo weergegeven: De volgende morgen vroeg nam Avraham brood en een zak water, legde dat op Hagars schouder en stuurde haar weg; haar kind gaf hij aan haar mee. Deze vertaling is duidelijk, maar de oorspronkelijke tekst is dat allerminst! Het is in het Hebreeuws helemaal niet duidelijk wát Abraham op Hagars schouder legt. Het brood en de zak met water, dat ligt voor de hand. Maar direct hier op volgt ‘en het kind’. Daarna staat er pas dat hij haar wegstuurde. Bedoelt de schrijver dat Avraham ook het kind op Hagars schouder legde? Maar Jisjmaëel was hier al meer dan twaalf jaar oud! Hij moet dus zeker zelf hebben kunnen lopen. De rabbijnen hebben hier een oplossing voor gevonden door te veronderstellen dat Jisjmaëel ziek was. Dat zou ook verklaren waarom het water zo snel op was (zie vers 15), want een koortsige zieke drinkt veel. Steekhoudend lijkt deze verklaring niet, want een ziek kind had Avraham toch niet zomaar weggestuurd? Ook zou dit een extra reden geweest zijn een ezel mee te geven. Zie verder het artikel ‘De ontbrekende ezel’.
Een andere verklaring is dat de uitdrukking ‘en het kind’, een hartenkreet is van Avraham. Hij is door God gedwongen Jisjmaëel weg te sturen, zoals in Genesis 21:12 staat. Maar in vers 11 staat dat dit wegsturen zeer kwaad was in de ogen van Avraham. Zou een emotionele uitroep als ‘en het kind dan!?’ een laatste beroep zijn op God om van gedachten te veranderen?
Deze zelfde uitdrukking vinden we in Exodus 2:6 als de dochter van Farao het biezen kistje open doet en tot haar verwondering een kind vindt. Letterlijk staat er: En zij opende… en ze zag hem –het kind!- en zie, een knaap, huilend. Ook daar de uitdrukking ‘en het kind!’. Zij hoopt van de levenbrengende godin de Nijl vruchtbaarheid te krijgen, maar als geschenk van de rivier krijgt ze op dat moment een kind.