Matteüs 14: 13-21
Het verhaal dat bekend staat als ‘de wonderbare spijziging’ is eigenlijk verwonderlijk gecompliceerd. Het bevat raadsels die samenhangen met de getallen die er in voorkomen en met de plaats ervan in de zorgvuldige compositie van het Matteüs evangelie. Het maakt deel uit van het tekstblok 13:1 – 16:20 waarin via de lijn: zaaien – vrucht dragen – oogsten – brood, de boodschap van het Koninkrijk zichtbaar en tastbaar wordt.
Het verhaal komt twee maal voor: Mattheus 14: 15-21 en Matteüs 15: 32-39. Daartussenin bevindt zich het verhaal van Jezus en de Kanaänitische vrouw die Jezus ‘bekeert’, door haar beroep op de honden die toch ook de kruimels eten van het brood dat van de tafel van hun baas valt. Jezus ziet zich daarna niet meer als ‘alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israel’. Na het tweede verhaal over een ‘wonderbare spijziging’ komen de verhalen in retrospectief aan de orde in Mattheus 16: 5-12. De formulering met de nadruk op de aantallen van de broden en de manden, en het begrip dat daarvoor bij de discipelen wordt gevraagd, roept ook bij ons de vraag op naar de ontcijfering van de getallen.
In het eerste verhaal gaat het over 5 broden voor 5000 mannen, terwijl er 12 manden overblijven. In het tweede verhaal gaat het over 7 broden voor 4000 mensen , terwijl er 7 manden overblijven. De getallen 5 en 12 worden meestal als op Israel gericht gezien (5 boeken van de Thora, 5 boeken van de Psalmen, 2 x 5 geboden, David vroeg 5 van de 12 toonbroeden aan de priester te Nob; 12 verwijst naar de twaalf stammen). De getallen 7 en 4 worden gezien als gericht op de volken (7 volken rondom Israel; 4: de 4 hoeken van de aarde). De strekking van het eerste verhaal kan zijn dat, als alles is uitgedeeld, er genoeg is voor heel Israël: de 12 herstelt zich. In het tweede verhaal is er uiteindelijk genoeg voor alle volken : de 7 herstelt zich. Als we de 5 en de 7 broden van beide verhalen optellen verschijnt de 12, als getal van volheid. Zou dit kunnen aanduiden dat er voor Israël en de volken genoeg is? Als aanduiding van de grote maaltijd van alle volken in het Koninkrijk van God? (vgl. Lucas 13: 29). Het blijven tot op zekere hoogte vermoede oplossingen van een raadsel dat ons in Mattheüs 16: 5-12 wordt voorgelegd. Maar het verhaal over de Kanaänitische vrouw, dat tussen de twee verhalen staat, versterkt deze denkrichting.
Homiletisch levert deze benadering natuurlijk wel problemen op. Het is meer een verhaal voor het leerhuis. Maar wanneer men het toch waagt in een kerkdienst, kan het aardig zijn om met een beamer de getallen langzaam te laten verschijnen en de hoorders te laten delen in de oplossing van het raadsel. Daarna kan de vraag aan de orde komen wat dit alles inhoudt voor het gesprek van joden en christenen, wanneer zo duidelijk naar voren komt dat er voor beiden genoeg is. En dat wanneer we de broden uit beide verhalen optellen tot een volheid van 12, er nog weer ruimere perspectieven kunnen ontstaan, zoals de gezamenlijke verwachting van de Messias in de eindtijd. Daarbij mag de vraag gesteld worden of het Koninkrijk in het beeld van de maaltijd centraal staat, of Jezus als Messias, als brood dat gebroken wordt (dat laatste is vanuit de setting bij Matteüs het meest aannemelijk).
De combinatie van de twee verhalen van de ‘wonderbare spijziging’ kan ook licht werpen op een veelbesproken vertaal- en uitlegprobleem in Matteüs 28: 19: ‘Maak alle ‘ethne’ tot mijn leerlingen’. Alle volken, inclusief Israël? Of alle heidenen, zonder Israel (of soms zelfs verdergaand: met verwerping van een Israël dat Jezus niet als Messias heeft willen erkennen)? Sommige joodse nieuwtestamentici geven argumenten voor de laatste lezing, vanuit een anti-judaïstische lezing van de laatste redactie van het Matteüs evangelie. Maar zou het niet zo kunnen zijn dat joden en christenen, vanuit de gecombineerde lezing van de twee verhalen, beide op hun eigen wijze, leerlingen mogen zijn in de lijn van de Bergrede, en zo, als volken in volheid en eenheid, samen het Koninkrijk mogen verwachten?
Er zijn natuurlijk ook nog andere legitieme benaderingen van de tekst mogelijk. Zoals de nadruk op het ‘geven jullie hun maar te eten’, als een diaconale oproep tot verantwoordelijkheid. Zoals het hier ook een eigenaardigheid van Matteüs is om, meer dan bij Marcus, de actieve rol van de leerlingen te benadrukken. Er kunnen ook lijnen getrokken worden naar het manna in de woestijn en naar de broodwonderen van Elia en Elisa, in overeenstemming en verschil met de N.T. verhalen. En de verwijzingen in het verhaal naar het ‘laatste’ avondmaal (het vallen van de avond en het breken van het brood).
Voornaamste bron: J. van Goudoever ‘De messiaanse maaltijden’, in ‘De kring der leerlingen’. Phoenix Bijbel Pockets deel 20, 1966, p. 40-44. (Het unieke – dialogische – project van Joden, Katholieken en Protestanten in de jaren zestig).Matteüs 14: 13-21
Het verhaal dat bekend staat als ‘de wonderbare spijziging’ is eigenlijk verwonderlijk gecompliceerd. Het bevat raadsels die samenhangen met de getallen die er in voorkomen en met de plaats ervan in de zorgvuldige compositie van het Matteüs evangelie. Het maakt deel uit van het tekstblok 13:1 – 16:20 waarin via de lijn: zaaien – vrucht dragen – oogsten – brood, de boodschap van het Koninkrijk zichtbaar en tastbaar wordt.
Het verhaal komt twee maal voor: Mattheus 14: 15-21 en Matteüs 15: 32-39. Daartussenin bevindt zich het verhaal van Jezus en de Kanaänitische vrouw die Jezus ‘bekeert’, door haar beroep op de honden die toch ook de kruimels eten van het brood dat van de tafel van hun baas valt. Jezus ziet zich daarna niet meer als ‘alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israel’. Na het tweede verhaal over een ‘wonderbare spijziging’ komen de verhalen in retrospectief aan de orde in Mattheus 16: 5-12. De formulering met de nadruk op de aantallen van de broden en de manden, en het begrip dat daarvoor bij de discipelen wordt gevraagd, roept ook bij ons de vraag op naar de ontcijfering van de getallen.
In het eerste verhaal gaat het over 5 broden voor 5000 mannen, terwijl er 12 manden overblijven. In het tweede verhaal gaat het over 7 broden voor 4000 mensen , terwijl er 7 manden overblijven. De getallen 5 en 12 worden meestal als op Israel gericht gezien (5 boeken van de Thora, 5 boeken van de Psalmen, 2 x 5 geboden, David vroeg 5 van de 12 toonbroeden aan de priester te Nob; 12 verwijst naar de twaalf stammen). De getallen 7 en 4 worden gezien als gericht op de volken (7 volken rondom Israel; 4: de 4 hoeken van de aarde). De strekking van het eerste verhaal kan zijn dat, als alles is uitgedeeld, er genoeg is voor heel Israël: de 12 herstelt zich. In het tweede verhaal is er uiteindelijk genoeg voor alle volken : de 7 herstelt zich. Als we de 5 en de 7 broden van beide verhalen optellen verschijnt de 12, als getal van volheid. Zou dit kunnen aanduiden dat er voor Israël en de volken genoeg is? Als aanduiding van de grote maaltijd van alle volken in het Koninkrijk van God? (vgl. Lucas 13: 29). Het blijven tot op zekere hoogte vermoede oplossingen van een raadsel dat ons in Mattheüs 16: 5-12 wordt voorgelegd. Maar het verhaal over de Kanaänitische vrouw, dat tussen de twee verhalen staat, versterkt deze denkrichting.
Homiletisch levert deze benadering natuurlijk wel problemen op. Het is meer een verhaal voor het leerhuis. Maar wanneer men het toch waagt in een kerkdienst, kan het aardig zijn om met een beamer de getallen langzaam te laten verschijnen en de hoorders te laten delen in de oplossing van het raadsel. Daarna kan de vraag aan de orde komen wat dit alles inhoudt voor het gesprek van joden en christenen, wanneer zo duidelijk naar voren komt dat er voor beiden genoeg is. En dat wanneer we de broden uit beide verhalen optellen tot een volheid van 12, er nog weer ruimere perspectieven kunnen ontstaan, zoals de gezamenlijke verwachting van de Messias in de eindtijd. Daarbij mag de vraag gesteld worden of het Koninkrijk in het beeld van de maaltijd centraal staat, of Jezus als Messias, als brood dat gebroken wordt (dat laatste is vanuit de setting bij Matteüs het meest aannemelijk).
De combinatie van de twee verhalen van de ‘wonderbare spijziging’ kan ook licht werpen op een veelbesproken vertaal- en uitlegprobleem in Matteüs 28: 19: ‘Maak alle ‘ethne’ tot mijn leerlingen’. Alle volken, inclusief Israël? Of alle heidenen, zonder Israel (of soms zelfs verdergaand: met verwerping van een Israël dat Jezus niet als Messias heeft willen erkennen)? Sommige joodse nieuwtestamentici geven argumenten voor de laatste lezing, vanuit een anti-judaïstische lezing van de laatste redactie van het Matteüs evangelie. Maar zou het niet zo kunnen zijn dat joden en christenen, vanuit de gecombineerde lezing van de twee verhalen, beide op hun eigen wijze, leerlingen mogen zijn in de lijn van de Bergrede, en zo, als volken in volheid en eenheid, samen het Koninkrijk mogen verwachten?
Er zijn natuurlijk ook nog andere legitieme benaderingen van de tekst mogelijk. Zoals de nadruk op het ‘geven jullie hun maar te eten’, als een diaconale oproep tot verantwoordelijkheid. Zoals het hier ook een eigenaardigheid van Matteüs is om, meer dan bij Marcus, de actieve rol van de leerlingen te benadrukken. Er kunnen ook lijnen getrokken worden naar het manna in de woestijn en naar de broodwonderen van Elia en Elisa, in overeenstemming en verschil met de N.T. verhalen. En de verwijzingen in het verhaal naar het ‘laatste’ avondmaal (het vallen van de avond en het breken van het brood).
Voornaamste bron: J. van Goudoever ‘De messiaanse maaltijden’, in ‘De kring der leerlingen’. Phoenix Bijbel Pockets deel 20, 1966, p. 40-44. (Het unieke – dialogische – project van Joden, Katholieken en Protestanten in de jaren zestig).