Hooglied 04: 16 – 05: 8
Omdat de Nieuwe Bijbel Vertaling van 2004 de kanselbijbel is bij de PKN wordt hieronder uit deze vertaling geciteerd.
Hooglied 4:16
Ontwaak, noordenwind! Kom, zuidenwind!
Waai door mijn hof,
laat zijn balsem geuren.
Mijn lief moet in zijn hof komen,
laat hij daar zijn zoete vruchten proeven.
Mijn hof: Het woord ‘hof’ is afgeleid van het werkwoord ‘ insluiten’. Als afgeleide betekenis heeft het een erotisch aspect, net als andere cultuurbegrippen uit de natuur (veld, vore, takken, fruit, enzovoort). In erotische poëzie wordt veel indirect weergegeven, door vergelijkingen en metaforen. Een tuin moet verzorgd en onderhouden worden, bedachtzaam en voorzichtig. In Hooglied wordt ook niet gezegd dat met meisje een akker is die geploegd wordt (zoals in buitenbijbelse liefdesliederen wel gezegd wordt), maar ze is een tuin, een hof. Er moet zorgvuldig met haar omgegaan worden.
Hooglied 5:1
Hier ben ik in mijn hof,
zusje, bruid van mij.
Ik pluk mijn mirre en mijn balsem,
ik eet mijn honing uit mijn honingraat,
ik drink mijn melk en mijn wijn.
Eet, vriend en vriendin!
Drink, en wordt dronken van liefde!
Zusje, bruid. Het woord ‘zusje’ zal liefkozend bedoeld zijn, en tegelijk geeft het aan dat zowel de jongen als het meisje de stad (Jeruzalem) als moederstad hebben.
Plukken, afplukken. Dit woord lijkt betrekking te hebben op het plukken van druiven (en het verorberen ervan); zie Psalm 80:13 waar sprake is van een muurtje dat afgebroken is, waardoor iemand die langs de wijngaard loopt de druiven kan plukken. Heeft ‘plukken’ hier dezelfde betekenis als in een modern Arabisch liedje: Ben jij maagd of heeft iemand jouw roos geplukt?
Honingraat. Duidelijk is dat het hier over bijenhoning gaat (en niet om de gewone dadelhoning). De uitdrukking ‘honing eten’ is symbolisch voor de seksualiteit. Honing is namelijk een metafoor voor het genot van de liefde. Hier wil de verliefde jongen niet alleen de honing proeven, maar de honingraat erbij.
Melk. Melk staat voor zoet en zacht (zie Hooglied 4:11). De combinaties ‘melk en honing, olie en wijn’ waren de kenmerken van een vruchtbaar land.
‘Drinken wijn met melk’: bedoelt dit vers te zeggen dat de twee geliefden van de liefde genoten hebben en roept de minnaar zijn vrienden op hetzelfde te doen? Of staan de geliefden hier op het punt zich aan elkaar te geven?
Mirre en honing waren voortbrengselen van de natuur zelf, melk en wijn is door menselijke inspanning te verkrijgen.
De werkwoorden in dit vers, komen, plukken, eten en drinken, hebben alle vier een zogenaamde perfectumvorm. Zo’n vorm heeft gewoonlijk de betekenis van iets dat gedaan is, dat afgerond is. De NBV vertaalt dit met een tegenwoordige tijd, maar de meeste vertalingen geven dit, mijns inziens terecht, weer met een voltooid verleden tijd: ik ben gekomen, ik heb geplukt, ik heb gegeten, ik heb gedronken.
Liefde. Hier staat het meervoud van het woord ‘liefde’, en dat betekent ‘liefkozingen’, ‘uitingen van liefde’.
Net zomin als in Hooglied 2:16 drukt het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’ (dat acht keer in dit vers voorkomt) het bezit uit; veeleer geeft het een saamhorigheidsgevoel aan. We zien dit ook in ‘hij kome in ‘zijn’ tuin’, in Hooglied 4:16.
In het begin van dit vers is het de laatste keer dat de minnaar zijn geliefde aanspreekt met ‘zusje, bruid’. Direct in het volgende vers heet zij ‘mijn zusje, mijn vriendin’. Betekent dit het meisje bruid-af is, dat zij de zijne is geworden?
#
De verzen 2-7 lijken een droom weer te geven van het meisje. In droombeelden lijkt zij iets te beleven van een intiem samenzijn. Hooglied 5:2-7 heeft veel overeenkomsten met Hooglied 2:8-14.
Vers 2
Ik sliep, maar mijn hart was wakker.
Hoor! Mijn lief klopt aan!
‘Doe open, zusje, mijn vriendin,
mijn duif, mijn allermooiste.
Mijn hoofd is nat van de dauw,
mijn lokken vochtig van de nacht.
Hart. Hiermee wordt niet op emoties gedoeld, maar op gedachten die door het hoofd gaan.
Zusje, mijn vriendin: dat met ‘zusje’ bedoeld zal zijn dat beiden kinderen van één en dezelfde stad zijn, is boven al gezegd. Met het woord ‘reah’, ‘vriendin’ wordt bedoeld degene die met je samenwerkt.
Dauw is symbolisch voor zegen. De dauw was heel belangrijk voor de natuur, want buiten de regentijd waren planten voor een groot deel hiervan afhankelijk.
Vers 3
‘Maar ik heb mijn kleed al uitgedaan,
moet ik het weer aandoen?
En ik heb mijn voeten al gewassen,
moet ik ze weer vuil maken?’
Uittrekken, afleggen (van kleren): Het was gebruikelijk voor het slapen zich van alle kleren te ontdoen. Zie 1 Samuel 19:24 en Nehemia 4:17.
Kleed: bedoeld is het onderkleed, de kleding die op de blote huid gedragen werd, met mouwen, afhangend tot op de knieën of enkels. Bij warm weer werd het ook als enige kledingstuk gedragen.
Het enkelvoud ‘voet’ wordt ook vaak gebruikt als eufemisme voor het (mannelijk) geslachtsdeel. De dualis, het tweevoud, zou óók symbolisch kunnen zijn voor geslachtsdelen. (Zie Exodus 4:25, Jesaja 6:2, 7:20 en 36:12 en Ruth 3:4 en 8).
Vers 4
Mijn lief stak zijn hand naar binnen,
een siddering trok door mij heen – om hem!
Wat de NBV vertaalt met ‘naar binnen steken’, is in het Hebreeuws ‘uit laten gaan’, iets ergens uit tevoorschijn halen.
Hand. In Jesaja 57:8-10 wordt het tweemaal als eufemisme gebruikt voor phallus: Hun bed heb jij liefgehad, naar de ‘hand’ heb je gretig gekeken. En: Leven van jouw ‘hand’ heb je gevonden. In Qumran (1QS7:13) is een geschrift gevonden waarin straffen beschreven zijn voor bepaalde overtredingen. Deze overtredingen zijn: naakt lopen, spuwen in een vergadering en een 30-daagse straf voor de man die ‘zijn hand’ van onder zijn kleding tevoorschijn laat komen, of wiens kleding zo gescheurd is dat zijn naaktheid te zien is.
Het woord ‘gat’, ‘holte’ wordt in de NBV helemaal weggelaten. Het Hebreeuwse woord ‘chor’ is afgeleid van een werkwoord dat ‘uithollen, boren, doorboren’ betekent. Bij een vrouw lijkt het wel duidelijk wat met dit woord bedoeld is. Voor de goede lezer zal duidelijk zijn wat het meisje in haar droom beleeft: haar geliefde heeft zijn ‘hand’ uit de ‘holte’ getrokken.
Doorheen trekken: met het woord ‘hamah’ wordt bedoeld ‘geluid maken’. Hier zou ‘kreunen’ een goede vertaling kunnen zijn.
Doorheen: hiermee laten de vertalers van de NBV het woord ‘binnenste’ helemaal weg. Dit woord ‘binnenste’, ‘meïm’ komt alleen als meervoud voor (binnensten). Hiermee worden organen in de buikholte bedoeld, de ingewanden, maar bij de vrouw speciaal de baarmoeder.
Een eigen vertaling van 4 is:
Mijn lief heeft zijn hand uit de holte getrokken
en mijn binnenste kreunde vanwege hem.
Vers 5
Toen sprong ik op, ik ging hem opendoen.
Mijn handend dropen van mirre,
mirre vloeide van mijn vingers
op de grendel van de deur.
Volgens Pope is deze beschrijving suggestief voor een coïtus. Ook Mimi Deckers-Dijs, die gepromoveerd is op ‘het Hooglied’, zegt dat de uitdrukking ‘grendel van de deur’ symbolisch is voor de phallus.
Vers 6
En ik deed open voor mijn lief,
maar hij was weg,
mijn lief was weggegaan.
Een duizeling beving mij
toen ik zag dat hij er niet meer was.
Ik zocht hem, maar ik vond hem niet,
ik riep hem, maar hij antwoordde niet.
Vers 7
De wachters vonden mij
op hun ronde door de stad.
Ze sloegen mij, ze verwondden mij,
ze rukten mij de sluier af,
de wachters van de muren.
Sluier: dit woord staat hier niet, maar wel ‘overkleed’, ‘stola’. Hiermee wordt bedoeld een wijd overkleed van fijne stof speciaal voor vrouwen, vrouwenmantel. Dit woord komt ook voor in Jesaja 3:23 waar het in de NBV vertaling weergegeven wordt met ’sjaals’.
Doorwrochte bijbellezers weten dat als in de Tenach een vrouw zich sluiert, zij zich voor hoer wil uitgeven. Denk aan Tamar, de schoondochter van Juda. Door zich te sluieren gaf zij te kennen dat ze zich als hoer aanbood. Een sluier bij de vrouw in bijbelse tijd was geen kenmerk van ingetogenheid, maar juist het tegenovergestelde! Ook bij andere gesluierde vrouwen wordt dit gesuggereerd (Rebekka in Genesis 24 en Ruth in Ruth 3).
Vers 8
In bezweer je, meisjes van Jeruzalem,
als jullie mijn lief vinden,
wat zeggen jullie tegen hem?
Dat ik ziek van liefde ben.
Geraadpleegde commentaren:
Art Scroll Tanach Shir Ha Shirim ?
A. Bloch en Ch. Bloch The Songs of Songs 1995
M. Deckers-Dijs Begeerte in Bijbels liefdespoëzie 1991
M. Deckers-Dijs Hooglied 1989
O. Keel Das Hohelied 1992
Keil en Delitzsch The Song of Songs 1970
F. Landy Paradoxes of Paradise 1983
L.R. van der Meiden Het Hooglied ?
M. Rozelaar Hooglied 1988
S. de Vries Liefde, op het lijf geschreven 1995
M. Verduin Canticum Canticorum 1992