< Alle onderwerpen
Printen

Deuteronomium 04: 1-2, 9-20

De passages uit Deuteronomium die deze lezing vormen bevatten een herinnering aan de openbaring op de Sinaï. Ze zijn deel van de lange herhaling van wat er in Exodus, Numeri en Leviticus gebeurd is. Daarom heet het boek ook deutero-nomium, tweede wet, tweede Tora. Het wordt allemaal nog eens opnieuw verteld aan een latere generatie waarvan de meeste er niet bij waren op de Sinai. Hoofdstuk 4 bevat de (herhaling van) een lange redevoering van Mozes over het houden van de geboden. De eerste twee verzen zijn deel van deze lezing:

Luister dus, Israël, naar de wetten en de regels waarin ik u onderwijs en kom ze na. Dan blijft u in leven en kunt u het land in bezit nemen dat de Eeuwige, de God van uw voorouders, u zal geven. 2Voeg niets toe aan wat ik u voorschrijf en doe er niets van af. Houd u aan de geboden die ik u geef; het zijn de geboden van de Eeuwige, uw God.

“Luister Israel”, sjema Jisrael, is een phrase die in Deuteronomium 6:4 ook terugkomt. Die passage is bekender, omdat zij geworden is tot het bekende Sjema gebed. Dat is natuurlijk een keuze achteraf. Toen deze tekst tot stand is gekomen is niet bepaald dat Deutonomium 6:4 e.v. belangrijker is dan, bijvoorbeeld, deze passage. Hier in Deutonomium 4 hebben we al dezelfde woorden en eigenlijk is de functie van deze toespraak van Moses dezelfde: de geboden die geopenbaard zijn op de Sinaï in herinnering brengen en een waarschuwing geven voor wat er kan gebeuren als men ze niet houdt.

Een belangrijk stuk is in de lezing weggelaten: vers 3 brengt het gebeuren in Baal-Peor in herinnering (Numeri 25:1-9). Daar wordt verteld hoe de Israëlieten de god Baal-Peor begonnen te aanbidden, hiertoe gebracht door Moabitische en Midianitische vrouwen, waar de Israëlitische mannen achteraan waren gegaan. De gevolgen waren desastreus.

In vv. 15-20, aan het eind van de lezing, wordt verder ingegaan op de gevaren van het maken en aanbidden van afgoden, of dat nu zelfgemaakte beelden zijn, zoals het beroemde gouden kalf, of de zon en de maan. De passage eindigt (v. 20) met een reminiscentie aan het eerste van de Tien Woorden (in de Joodse traditie), Exodus 20:2-3: “Want u bent door de Eeuwige uitgekozen en uit de smeltoven van Egypte weggehaald om hem als zijn eigen volk toe te behoren”. De uitverkiezing en bevrijding uit Egypte zijn de basis van het verbond, waar bij de Eeuwige de enige god is, en Israël, van haar kant, die enigheid van God moet respecteren en de geboden moet houden.

Het getal 10 van de “Tien Woorden” komt overigens uit deze tekst (v. 13). Dat getal is in Exodus niet genoemd, en het is daar ook niet geheel duidelijk hoe de geboden precies verdeeld zijn over de tien. Daarom kan het ook dat de Joodse, Protestantse en Katholieke tradities elk hun eigen telling van de Tien Geboden hebben. In de Joodse traditie hoort, zoals gezegd, Exodus 20:2 bij het eerste gebod.

Verzen 9-12 vragen onze bijzondere aandacht:

9Wees gewaarschuwd en neem u zorgvuldig in acht, zodat u nooit vergeet wat u met eigen ogen hebt gezien, maar de herinnering daaraan levendig houdt en alles aan uw kinderen en kleinkinderen doorvertelt. 10Vertel ze hoe u bij de Horeb voor de Eeuwige, uw God, verscheen, nadat hij tegen mij had gezegd: ‘Roep het volk bijeen, dan maak ik hun mijn geboden bekend. Dan leren ze ontzag voor mij te hebben zolang ze leven, en brengen ze dat ook hun kinderen bij.’ 11Op die dag kwam u schoorvoetend naar de voet van de berg, waaruit vuur hemelhoog opvlamde, te midden van duisternis en dreigende, donkere wolken. 12Toen sprak de Eeuwige tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem.

Net als in het “echte” Sjema (Deutonomium 6:4-9) wordt hier gezegd dat men de geboden in acht moet nemen en ze aan de kinderen moet doorvertellen. Dan gaat het verder met de herinnering hoe God aan “u” bij de Horeb verscheen, hoe “u” heeft gezien, een stem heeft gehoord etc. Maar wacht even…de mensen voor wie deze toespraak in Deuteronomium bestemd was leefden meer dan een generatie na de exodus en de openbaring op de Sinai. De meesten hebben die gebeurtenissen niet meegemaakt Als we bovendien rekening houden met de geschiedenis van de tekst, dan is deze wellicht pas veel later tot stand gekomen, in de tijd van de religieuze hervormingen door koning Josias, in de 7de eeuw (2 Koningen 22-23).

Terug naar verzen 9-12. Hier vinden we de essentie van wat later een belangrijk gegeven is geworden in het Jodendom, namelijk dat alle Joden als het ware aanwezig waren op de Sinaï. Dit is gebaseerd op Deutonomium 29:13-14:
Niet alleen met u, die hier nu ten overstaan van de Eeuwige, onze God, bijeen bent, sluit ik dit verbond, maar ook met degenen die er nu nog niet bij zijn.

In de Babylonische Talmoed, tractaat Shevuot 39a wordt dit expliciet geformuleerd: deze verzen uit Deutenomium 29 betekenen dat ook de vorige en de volgende generaties joden, en zelfs de bekeerlingen op de Sinaï stonden.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *