< Alle onderwerpen
Printen

Psalm 121

Allereerst wil ik een werkvertaling geven van deze psalm:

1/ Lied voor de opgangen.
Ik hef mijn ogen op naar de bergen.
Vanwaar komt mijn hulp?
2/ Mijn hulp is van bij de Heer,
de maker van hemel en aarde.
3/ Niet laat hij je voet wankelen.
Niet sluimert je behoeder.
4/ Zie niet sluimert hij en niet slaapt hij,
de behoeder van Israël.
5/ De Heer is je behoeder.
De Heer is je schaduw aan je rechterhand.
6/ Overdag steekt de zon niet, en de maan is er ’s nachts.
7/ De Heer is je behoeder uit alle kwaad.
Hij behoedt je leven.
8/ De Heer behoedt je uitgaan en je binnenkomen.
Van nu aan en tot onafzienbare tijden.

Deze psalm heeft een regelmatige structuur. Bij de opbouw van een psalm wordt het eventuele opschrift gewoonlijk buiten beschouwing gelaten. De eerste regel ‘Lied voor de opgangen’ is echt een opschrift en valt buiten het structurele kader. Het wordt afgebakend van de psalm door het sterke scheidende accent, de ‘olè we joreed’.
Alle acht verzen bestaan uit twee gedeelten, steeds gescheiden door een atnach. Na de ‘olè we joreed’ is dit het sterkst scheidende accent in poëtische teksten. Alleen in vers 6 ontbreekt de atnach en staat als scheidend accent een revia. Bij het commentaar op dit vers zal ik hierop terugkomen.
Het aantal woorden van de psalm is 54: 7 + 6 + 7 + 7 en in de tweede helft idem.

Nu volgt een nadere uiteenzetting van verschillende woorden in deze psalm:

1/ Lied voor de opgangen.
Ik hef mijn ogen op naar de bergen.
Vanwaar komt mijn hulp?
Alle ‘opgangspsalmen’, Psalm 120 tot en met 134, hebben in het opschrift ‘Lied van de opgangen’. Alleen Psalm 121 heeft ‘lied voor de opgangen’. Rabbijn Hirsch zegt in zijn commentaar op de Psalmen dat door het woordje ‘voor’ aangegeven wordt dat men kracht krijgt om steeds weer op te gaan, ook bij tegenslagen.
De ogen opheffen: Dit betekent dat men de ogen opslaat, niet (meer) naar de grond kijkt, maar de ogen op een doel richt.
Het meervoud ‘bergen’ in de Psalmen is altijd symbolisch voor vijandelijke machten. (Zie b.v. Prof. Joh. de Groot in zijn boek ‘Psalmen’). Daarom is de vertaling ‘vanwaar mijn hulp komt’, als bijzin, onjuist. De Masoreten geven dit ook aan doordat ze de atnach onder ‘hèharim’ hebben gezet. Het tweede deel van het vers is dan ook een nieuwe zin, en ook al staat het vraagpartikel er niet, toch is het een vraagzin. (In het Hebreeuws ontbreekt het vraagpartikel vaak).
Het woord ‘èzri’ kan vertaald worden met ‘mijn hulp’, en ook met ‘mijn helper’. Maar omdat in vers 2 duidelijk de betekenis ‘hulp’ is, zal dit hier ook het geval zijn.
2/ Mijn hulp is van bij de Heer,
de maker van hemel en aarde.
‘Van bij’: Er staat niet ‘van’, maar ‘van bij’. Mogelijk dat dit aangeeft dat we niet alleen hulp van de Heer zelf kunnen verwachten, maar ook van allen die bij hem zijn, van alles wat bij hem is.
‘Maker van hemel en aarde’. De tekst spreekt niet over iets uit het verleden, maar als iets dat de Heer nog steeds doet. Zoals het werkwoord ‘banah’ niet alleen ‘bouwen’ betekent, maar ook ‘opbouwen’, ‘herbouwen’, zo zal met ‘maken’ hier niet alleen naar Genesis 1 verwezen worden, maar het heeft ook betrekking op het heden.
3/ Niet laat hij je voet wankelen.
Niet sluimert je behoeder.
Niet: Hier staat de ontkenning ‘niet’, dat niet zozeer een absolute ontkenning inhoudt, maar meer een wens.
Laten wankelen: Letterlijk ‘geven tot wankelen’, de mogelijkheid geven dat men wankelt.
Behoeder: Dit naamwoord komt 4 keer voor in deze psalm en het werkwoord ‘behoeden’ 2 keer.
4/ Zie niet sluimert hij en niet slaapt hij,
de behoeder van Israël.
Niet: Hier wordt een absolute ontkenning gebruikt, ‘beslist niet’, objectief en niet subjectief zoals in vers 3.
5/ De Heer is je behoeder.
De Heer is je schaduw aan je rechterhand.
Schaduw: In het Midden-Oosten is de zon vaak heftig en zoekt men graag de schaduw op. In het verhaal van Jona wordt in hoofdstuk 3 dit gegeven expliciet uitgewerkt.
Rechter hand: De rechterhand is de hand waarmee men het belangrijkste werk doet en die als het krachtigst beschouwd wordt. Ook is de uitdrukking ‘rechterhand’ de aanduiding van het Zuiden. En dat is de kant waar de zon staat voor een inwoner van het land Israël, en daar is de Heer juist je schaduw.
6/ Overdag steekt de zon niet, en de maan is er ’s nachts.
Steken: Hier staat het woord ‘slaan’, maar in verband met de zon is de vertaling ‘steken’.
‘En de maan is er ’s nachts’: Deze vertaling volgt de vertaling van rabbijn Hirsch, en wijkt af van alle gangbare vertalingen. Het probleem is of de ontkenning ‘niet’ uit het eerste deel van het vers ook van toepassing is in het tweede deel. Deze ontkenning staat er niet in het Hebreeuws, maar er zijn voorbeelden waarbij deze manier van lezen gepast is. Wat hier tegen deze opvatting pleit is dat in Tenach nooit zo over de maan gesproken wordt. De zon ‘steekt’, wat heftig is. De maan, en met name de volle maan, is juist gunstig. Openbare verlichting was er in die tijd niet, en bij volle maan kon men toch buiten zijn.
Zou het ontbreken van de atnach in dit vers mogelijk een aanwijzing van de Masoreten zijn dat we extra op onze hoede moeten zijn met de betekenis van dit vers?
7/ De Heer is je behoeder uit alle kwaad.
Hij behoedt je leven.
Leven. Hier staat het woord ‘nèfesh’, dat meestal met ‘ziel’ vertaald wordt. Omdat wij als westerse mensen gewend zijn aan het Griekse onderscheid tussen ‘ziel’ en ‘lichaam’ pleit ik ervoor de vertaling ‘ziel’ te vermijden. In het Joodse denken is het zo dat de mens een ‘ziel’ ís. In het Griekse denken is het zo dat de mens een ‘ziel’ hééft.
8/ De Heer behoedt je uitgaan en je binnenkomen.
Van nu aan en tot onafzienbare tijden.
Uitgaan en binnenkomen. Vaak wordt deze uitdrukking gebruikt in de betekenis van ‘ten strijde trekken en behouden terugkomen’.
Onafzienbare tijden: Hier staat het woord ‘olam’, dat duidt op oneindigheid van ruimte en van tijd. Het is afgeleid van een werkwoord dat ‘verborgen zijn’ betekent. De Heer is onze behoeder hoe ver we ook mogen gaan en tot in verre tijden.

Overwegingen m.b.t. het woord ‘maälot’, opgangen’. Dit woord is afgeleid van het werkwoord ‘àlah’, opgaan, omhooggaan. Meestal wordt gedacht dat het betrekking heeft op het omhooggaan naar de tempel. Vooral wordt daarbij gedacht aan pelgrims die jaarlijks de feesten in Jeruzalem bijwoonden en de heuvels beklommen.
Ook wordt wel gedacht dat elke volgende psalm een verdere uitbouw is van gedachten van de psalm ervoor.
Mijn gedachte is dat na psalm 119 die op een zeer systematische wijze de Tora bezingt in de vorm van een acrostichon (een alfabetische psalm waarbij steeds acht verzen met de opeenvolgende letter van het alef-bet begint), deze psalmen de emotionele zijde belicht. Nadat psalm 119 een volledig overzicht geeft van de hele Tora, geven deze psalmen een weg die nog verder omhoogvoert, op naar Jeruzalem.

Lukas de Groote, Augustus 2022

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *