< Alle onderwerpen
Printen

Nehemia 09: 6-12

Nadat de Perzische koning Cyrus toestemming heeft verleend (2 Kron. 36:22-23; Ezra 1:2-3), keert een gedeelte van de Judeeërs die in Babel in ballingschap waren, terug naar het land van herkomst. In Ezra 2 en Neh. 7 wordt een opsomming gegeven van de teruggekeerde ballingen. Zij vestigen zich in de provincie Yehud. In Ezra 2:70 en Neh. 7:72; 11:1 wordt over hun vestiging in het land gesproken.
Gevestigd in het land leest men onder leiding van de schriftgeleerde Ezra in Tora (Neh. 8:2-13). Het tijdsmoment wordt erbij vermeld (Neh. 7:72b). Dat leidt tot de herontdekking van de wetgeving over het Loofhuttenfeest (Neh. 8:14-15), waarna dit gebod direct wordt opgevolgd en het feest wordt gevierd (Neh. 8:16-18). Dat gebeurt voor het eerst sinds de tijd van Jozua (Neh. 8:17b). Het is een periode van grote vreugde (Neh. 8:17b). Elke dag wordt gelezen uit Tora (Neh. 8:18). Neh. 8 laat zien dat men het leven wil inrichten conform de leefregels van de Eeuwige.
Neh. 9 vertelt over een volgende samenkomst van het volk in dezelfde (zevende) maand, op de 24e van de maand. Men is in rouwgewaad gekleed en vast. Israëlieten zonderen zich af van de niet-Israëlieten onder het volk. Er klinkt een schuldbelijdenis voor de eigen zonden en voor de zonden van vorige generaties. Opnieuw wordt gelezen uit Tora. Ezra ontbreekt in dit hoofdstuk. Het ritueel wordt nu geleid door Levieten. Zij, in Neh. 8 aanwezig als uitleggers van Tora (Neh. 8:7-9) en ondersteuners van de woorden van Ezra (Neh. 8:11), gaan de verzamelde gemeente voor in gebed (Neh. 9:4), lofzang en schuldbelijdenis (Neh. 9:5b-37). De gemeente die zich neergebogen heeft (Neh. 9:3), wordt nu opgeroepen op te staan en de Eeuwige te loven (Neh. 9:5b). In het lied van Neh. 9:5b-37 vinden we een verweving van enerzijds lof aan de Eeuwige die steeds goed aan zijn volk heeft gedaan, en anderzijds belijdenis van schuld over de ontrouw van het volk, aangeduid als “onze voorouders” (Neh. 9:16), “onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze voorouders” (Neh. 9:34), “wij” (Neh. 9:37). Dezelfde verweving kunnen we vinden in de combinatie van de Psalmen 105 (Gods goede daden) en 106 (menselijke ontrouw).
Het lied van Neh. 9:5bvv begint in 9:6-15 met een opsomming van Gods goede daden. Hij is schepper (9:6a), geeft alles het leven (9:6b), verkiest Abra(ha)m en belooft hem het land Kanaän (9:7-8), bevrijdt Israël uit Egypte, leidt Israël door de woestijn waarbij Hij brood en water aan zijn volk geeft, geeft bij de Sinaï zijn leefregels, doet Israël het land Kanaän binnengaan (9:9-15). Herhaaldelijk klinkt het werkwoord “geven” (9:6.8.13.14.15). Voor deze Gever-God buigen de machten van de hemel (9:6c). Hij houdt zich aan zijn woord, Hij is rechtvaardig (9:8b). Schril steekt de beleden ontrouw af (9:16-17a, etc.). Desondanks blijft de Eeuwige vergevend, genadig, barmhartig, geduldig, groot aan goedheid. Hij verlaat zijn volk niet (9:17b).
Zo klinkt in Neh. 9:17 de zogenaamde “genadeformule” die een aantal keren voorkomt in het Oude Testament (Ex. 34:6; Neh. 9:17; Ps. 86:15; 103:8; 145:8; Joël 2:13; Jona 4:2). Deze formule komt ook her en der voor in verkorte vorm (onder meer Num. 14:18; Ps. 86:5; 111:4; 112:4). Binnen de context van Neh. 9 vinden we een verkorte vorm in 9:31.
Zo wordt in Neh. 9 bezongen dat een mens altijd veilig is in Gods blijvende trouw en wordt Gods blijvende trouw tot een voorbeeld gesteld.

Adri van der Wal
afgerond: 15 maart 2020

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *