< Alle onderwerpen
Printen

Lucas 15: 1-10

Het is te gemakkelijk om bijvoorbeeld in het geval van Jona (en Jona/duif staat symbool voor Israël) direct beschuldigend te spreken van heilsparticularisme. Het is niet voor niets dat in de hele Bijbel het onderscheid wordt benadrukt tussen heilig en profaan (een belangrijk thema in Sidra Ki Tisa, Exodus 30:11 — 34:35, de andere lezing op het rooster vandaag!), tussen rechtvaardigen en zondaren, tussen Israël en de volkeren, en ten slotte ook tussen kerk en wereld.

De discussie in Lucas 15 tussen Jezus enerzijds en de Farizeeën en schriftgeleerden anderzijds staat daarom in een lange traditie. En ook vandaag de dag heeft die nog niets van zijn actualiteit verloren als het gaat om de spanning tussen de centrifugale en centripetale krachten die spelen in een leven dat gericht is op de heiliging van de Naam. Wint eerstgenoemde kracht het, dan is er de kans dat op den duur ‘Israël’ zichzelf verliest en in de wereld opgaat; wint de andere kracht het, dan is er het risico dat ‘Israël’ op een gegeven moment met de rug naar de buitenwereld staat en alleen voor zichzelf en dus tevergeefs leeft.

Bij Jezus is dit een geliefd thema. Het centripetale aspect lijkt Hij daarbij steeds te willen benadrukken. Hij vergelljkt het wel met licht; dat heeft alleen maar zin als het ook werkelijk licht is ‘voor de wereld’. Zo heeft het ook alleen maar zin een ‘heilig volk’ te zijn als dat heil ten gunste komt van ieder ander.

In de Joodse traditie is dat besef sterk aanwezig. Dat merk je al in het verhaal van aartsvader Abram die pleit ten gunste van Sodom (nota bene). Waarbij de midrasj dan nog kritisch vraagt waarom Abram zijn pleidooi stopte bij tien rechtvaardigen. Hij had door moeten vragen tot op één rechtvaardige, is het commentaar. Omwille van één rechtvaardige zou Sodom dan wellicht door God zijn gespaard (vgl. André Neher, De ballingschap van het Woord, pag. 119; een tekst om ook naast het pleidooi van Mozes in Exodus 32 te leggen!). De kern ziet dus wijd.
In Lucas 15 herinnert Jezus zijn opponenten hieraan, zet zijn eigen leven hiervoor in. Hij bouwt zijn betoog zorgvuldig op: de drie gelijkenissen in dit hoofdstuk vormen één geheel (heel vreemd dus om het betoog bij vers 10 af te breken). Eerst gaat het om 1 procent omwille waarvan 99 procent aan zijn lot wordt overgelaten. Zoiets onwaarschijnlijks kun je nog wegwuiven. Maar vervolgens gaat het om 10 procent. En ten slotte om 50 procent, één op twee. Iedere keer is de climax dezelfde: de vreugde om de verlorene die wordt gevonden in gunst van boven; vers 7, 10 en 24.

Aan het slot (vers 25-32) wordt in de oudste zoon de houding van de opponenten in de gelijkenis opgenomen. Enerzijds wordt hun positie hoog gewaardeerd: jullie zijn altijd bij mij, al het mijne is het uwe! Anderzijds worden ze eraan herinnerd dat ze de vreugde in de weg staan als door gebrek aan verwondering over de genade die hun ten deel is gevallen en die hun hun bijzondere plek in de wereld geeft, het licht niet meer gunnend stroomt. De hemelse Vader ziet in elk geval geen kans het feest te voleindigen zolang de kudde niet compleet is, zolang Israël en de volkeren niet gezamenlijk van genade spreken en zingen.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *