< Alle onderwerpen
Printen

Lucas 04: 14-21

Jesaja 61: 1-9 en Lucas 4:14-21

Door Hans Schravesande

De spanningsboog in het verhaal van het optreden van Jezus in Nazareth volgens Lucas zouden we met twee Nederlandse gezegden kunnen omschrijven: van een ‘preek voor eigen parochie’ naar ‘een profeet is in zijn vaderstad niet geëerd’. In de gang van het verhaal wordt duidelijk waarom: Jezus wordt als gezalfde manifest aan de hand van zijn manifest, zijn programma. Het goede nieuws, het evangelie (vs. 18) neemt contouren aan.

Vanuit het joods-christelijke gesprek zijn er twee motieven die in het bijzonder om onze aandacht vragen. Allereerst de vraag of de afwijzing van Jezus als een afwijzing door Israël verstaan mag worden. Er is een spoor van anti-judaïstische uitleg rond Lucas 4:14-31. Het tweede motief verbindt zich met ‘een genadejaar van de Heer’. Als hiermee, in aansluiting bij het citaat uit Jesaja, het jubeljaar bedoeld wordt, komt de vraag op naar de nauwe verbinding tussen dit evangelie en de gehele Thora traditie rond sabbat, sabbatjaar en jubeljaar, en daarmee de verhouding van ‘wet’ en ‘evangelie’.

Maar eerst iets over de joodse context van het gebeuren. Jezus kwam naar Nazareth ‘waar hij was opgegroeid’ (vs. 16; vanwege het geboorteverhaal van Lucas zal er bewust opgegroeid, en niet geboren geschreven zijn). Daarmee zal vooral bedoeld zijn dat hij daar had leren lezen en schrijven en het onderricht in de Thora ontvangen had. Hij was vertrouwd met de synagoge en ging er heen ‘volgens zijn gewoonte’ (er zal in preken over deze tekst wel heel wat aandacht gegeven zijn aan de voors en tegens van ‘uit gewoonte’ naar de kerk gaan). In de synagoge werd wekelijks uit de Thora, de eerste vijf boeken van de Schrift gelezen. Men is het er niet over eens of er in die tijd ook al wekelijks een profetenlezing (haftara) was volgens een rooster. Als we dit moment van het verhaal als historisch betrouwbaar zien, zou dit een eerste bewijs zijn van een reguliere profetenlezing, al dan niet volgens een rooster (Wat zou de Thora lezing voor die sabbat geweest kunnen zijn? Pogingen tot reconstructie die er zijn gedaan op basis van joodse bronnen zijn te onzeker om daar verder op in te gaan). Het citaat uit Jesaja is het uitvoerigste uit het geheel van Tenach dat we bij Lucas aantreffen. In de exegese van Lucas 4 wordt herhaaldelijk gewezen op het midrasj karakter van het verhaal en speciaal van de uitleg door Jezus. Zijn uitleg omvat vier woorden die als typisch christelijk en nieuwtestamentisch ervaren worden, maar die juist door het citaat uit Jesaja zich als voluit joods en oudtestamentisch doen kennen: de Geest, het gezalfd zijn (Messias, Christus), het goede nieuws (evangelie), het genadejaar (genade). Hoe de profeet van Jesaja 61 in deze tekst zich zelf verstaan heeft, en hoe hij die met zijn eigen tijd verbond, is moeilijk te achterhalen. Jezus actualiseert deze tekst, past die toe op zich zelf en zijn tijd, en plaatst zich daarmee in een profetische traditie.

Omdat de lezing voor deze zondag eindigt met vs. 21 kan er niet veel aandacht gegeven worden aan het motief van de verwerping van Jezus. Toch kan het niet geheel onbesproken blijven vanwege de combinatie van de lezingen uit Jesaja en Lucas. In Jesaja lezen we na ‘om een genadejaar van de HEER uit te roepen’ de uitspraak: ‘en een dag van wraak voor onze God’. Bij Lucas komt het tweede deel van dit vers niet voor. Wraak over de volken tegenover de redding van Israel? Worden ze boos op Jezus omdat hij hier stopt? In de geschriften van de Qumran gemeenschap wordt de tekst van Jesaja gelezen als een verwijzing naar de eindtijd als een jubeljaar. Wel echter met de expliciete aanduiding van het oordeel, mogelijk als oordeel over hun tegenstanders in Jeruzalem, maar mogelijk ook ruimer over de volken rondom. In het Lucas verhaal is er door de verwijzing naar de weduwe in Sarepta en de Syriër Naäman een duidelijke verwijzing naar de universele dimensies van het heil.
Een waarschuwing tegen een anti-judaïstische uitleg geeft Amy- Jill Levine in ‘The Jewish Annotted New Testament’. Zij noemt Lucas 4 ‘the Gospel’s signature story’ en geeft als commentaar; ‘Christian sermons occasionally explain the fury of the congregation by claiming that the Jews, as not only ethnocentric but also xenophobic, wanted to reserve the messianic benefits for themselves; therefore they seek to kill Jesus because he has a positive message for the Gentiles. Such conclusions misread Jewish history. Jews in general had positive relations with Gentiles, as witnessed by the Court of the gentiles in the Jerusalem Temple, Gentiles as patrons of synagogues (7.1-10), and gentiles as god-fearers (Acts 10)…The rejection of Jesus is not prompted by xenopfobia; it is prompted by Jesus’ refusal to provide his hometown with messianic blessings’.
De oorzaak van de afwijzing van Jezus wordt op verschillende manieren uit het verhaal afgeleid, maar is uiteindelijk moeilijk met zekerheid vast te stellen. Naast de uitleg van Levine wordt er soms gewezen op actuele achtergrond van het Lucas evangelie en de tijd waarin het ontstond. In zijn tijd, na de verwoesting van de tempel, ontstonden er spanningen in de synagogen tussen joden en Christus-gelovige joden en heidenen. In het geheel van het werk van Lucas zijn daarvan de sporen te vinden. Dat wil niet zeggen dat met deze spanningen, en mogelijke uitsluiting uit de synagoge door joden, voor Lucas ook een verwerping van Israël gegeven was. Als het heil in de eindtijd wordt uitgebeeld als een maaltijd waaraan de volken deelnemen, zoals onder meer door Lucas, benadrukt dat juist de band tussen Israël en de volken. Die eindtijdverwachting zou dan wel in Nazareth niet zo maar geaccepteerd zijn. In Lucas 4 is het heil er ook voor de volken. Insluiting van de volken houdt niet een uitsluiting van Israël in.
Anderen wijzen er op dat het hier primair gaat om de legitimatie van Jezus als profeet: door de afwijzing door zijn naaste omgeving plaatst hij zich in een profetische traditie van afwijzing, zoals onder meer de lijdende knecht uit Jesaja is overkomen. Ook dan is er geen sprake van een verwerping van Israël. De afwijzing in Nazareth is wel in verband gebracht met de aankondiging van het jubeljaar, die in deze tekst impliciet aanwezig is. De grootgrondbezitters wilden hun grond niet delen met hen die hun grond door schulden aan hen waren kwijt geraakt. Het ‘aangename’ (dekton)jaar (vs19) maakt de brenger ervan, die het niet bij woorden alleen wil laten, niet ‘aangenaam’ (dektos), (vs.24). Deze laatste uitleg is te speculatief, maar het motief van het jubeljaar is zeker aanwezig en verdient vanuit het verband met Jesaja 58 en 61 extra aandacht.

Jesaja 58 is een zeer sociaal betrokken hoofdstuk. Uit dit hoofdstuk heeft Lucas in zijn citaat uit Jes. 61 toegevoegd: ‘om onderdrukten hun vrijheid te geven’ ( Jes. 58: 6). Het woord vrijheid (deror) is een woord dat thuis hoort in het woordgebruik rond sabbat- en jubeljaar. In Jes. 58 gaat het over vasten in relatie tot de sabbat. Sommigen zien in dit hoofdstuk motieven die zich laten verbinden met de grote verzoendag, waarmee een jubeljaar werd ingeleid, of ook: ingeluid met de ramshoorn, de sjofar (58: 1: ‘verhef je stem als een ramshoorn’). Het ‘genadejaar’ in Lucas 4 is door sommigen gedateerd in het jaar 26/27 van onze jaartelling, wat volgens een berekening een joods jubeljaar zou zijn.
De vraag of de verzen met betrekking tot het jubeljaar in Jes. 61 en Lucas 4 geestelijk of materieel verstaan moeten worden is veel geschreven. Een lange traditie van een geestelijke uitleg van Jesaja 61, en in dat spoor ook Lucas 4, blijkt nog moeilijk te verdedigen. Ook als de messiaanse eindtijd in termen van het jubeljaar beschreven wordt, waarin de harde materiele aardse werkelijkheid van onrecht en onderdrukking wordt opgeheven, dan nog is er zo veel in de evangeliën dat vraagt om een aanvang te maken met de uitvoering van het jubeljaar, dat wij daar niet aan voorbij mogen gaan. Met als meest sprekende voorbeeld de bede uit het Onze Vader over het kwijtschelden van (materiële) schulden, als basis voor Gods vergeving. In Lucas 4 is het de enige keer dat hij het woord kwijtschelding, vergeving (afesis), gebruikt zonder het woord ‘zonde’. Maar dat wil niet zeggen dat het woord zonde niet zowel een geestelijke als een
materiële inhoud kan hebben, of beter nog: dat die niet gescheiden kunnen worden.

Op de inmiddels uitgebreide literatuur over jubeljaar motieven in het N.T. kunnen we hier niet ingaan. Homiletisch kan de tekst waarschijnlijk het beste geactualiseerd worden vanuit de vraag wie in onze tijd de armen, de gevangenen, de blinden en onderdrukten zijn. Een uitgangspunt dat nog versterkt kan worden door een vergelijking met de eerste drie zaligsprekingen waarin deze motieven ook voorkomen (o.a. benadrukt door de joodse bijbelgeleerde Flusser). Bij het jubeljaar motief blijft het van belang dat het hier om vergaande structurele economische maatregelen ging om de maatschappij in de richting van een vergaande gelijkheid te hervormen. En hoewel we het niet direct willen inlezen in Lucas 4, kunnen de sabbat- en jubeljaar motieven in Jesaja 58 en 61 zich laten verbinden met de dringende eigentijdse ecologische vragen. Het zijn waarschijnlijk teksten uit de tijd tijdens en na de ballingschap, waarin de jubeljaar maatregelen een nieuwe actualiteit kregen (zie bijv. Nehemia 5). De meest sprekende verwijzing vinden we in 2 Kronieken 36:21 (aan het slot van de Hebreeuwse bijbel). Het volk Israël ging zeventig jaar in ballingschap en ‘Zo ging in vervulling wat de HEER bij monde van Jeremia had voorzegd. Zeventig jaar bleef het land braak liggen en had het rust, totdat alle niet in acht genomen sabbatsjaren vergoed waren’. Het land, de grond, heeft recht op herstel. Als dat niet in acht genomen wordt moet de mens een flinke stap opzij doen, tot in een ballingschap. Na de ballingschap van Israel lijkt deze waarschuwing een rol te blijven spelen, en dat nog zonder de dreiging van een wereldwijde dreiging van klimaatverandering.

Christenen hebben bijna altijd van de Thora alleen de 10 geboden als richting wijzend willen aannemen. Het sabbatgebod was daarbij altijd een lastig gebod. Omdat het zo nauw verbonden is met sabbat- en jubeljaar, en daarmee het geheel van de Thora in zicht komt, biedt dit gebod een uitgesproken gelegenheid voor joden en christenen om met elkaar in gesprek te gaan over de actuele waarde van het geheel van de geboden. Rond het jubeljaar is dat gesprek meer dan over andere geboden van de Thora op gang gekomen. Zo organiseerde de Wereldraad van Kerken in 1996 een consultatie met joodse en christelijke bijdragen over de uitdaging van het jubeljaar. Een uitdaging die actueler is dan ooit.

Gebruikte literatuur o.a.:
S. J Noorda ‘Historia Vitae Magistra. Een beoordeling van de geschiedenis van de uitleg van Lucas 4: 16-30 als bijdrage aan de hermeneutische discussie’, Amsterdam 1989 (dissertatie, 343 pagina’s).
Bram Grandia ‘Zeven maal zeven. Over sabbatjaar en jubeljaar als Gods bevrijdende economie’, Baarn 1998.
Sharon H. Ringe ‘Jesus, Liberation and the Biblical Jubilee. Images for Ethics and Christology’, Philadelphia 1985.
Hans Ucko (Editor) ‘The Jubilee Challenge. Utopia or Possibility? Jewish and Christian Insights’, Geneva 1997.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *