< Alle onderwerpen
Printen

Lucas 02: 21

De besnijdenis van Jezus

Door Peter van ’t Riet

In deze bijdrage beperk ik mij tot Lukas 2:21 en speciaal tot het motief van de besnijdenis. Lukas 2:21 is een verhaal van één vers, wellicht het kortste verhaal in de Bijbel. Het vers is opgebouwd uit twee motieven: besnijdenis en naamgeving. Lukas vermeldt als enige van de evangelisten dat Jezus besneden werd. Als hij dit uit het vers had weggelaten en alleen de naamgeving had vermeld, zou het niemand zijn opgevallen. Het was immers vanzelfsprekend voor een Joodse jongen zoals Jezus, kind van vrome Joodse ouders, dat hij besneden werd. De andere evangelisten besteedden aan dit motief geen enkele aandacht. Voor hen was het vermoedelijk de gewoonste zaak van de wereld en hoefde het niet vermeld te worden. Waarom vermeldt Lukas de besnijdenis van Jezus’ dan wel? Het lijkt een onbelangrijk detail, maar is het dat ook?

De eerste gedachte die wellicht bij sommigen zal opkomen, is dat deze vermelding iets te maken kan hebben met Lukas’ achtergrond en het publiek waarvoor hij schreef. Eeuwenlang werd aangenomen dat Lukas een niet-Jood, een Griek, was die schreef voor een niet-Joods, Grieks publiek. Nog steeds gaan veel exegeten daarvan uit. Maar vanuit een dergelijke achtergrond is de vermelding van Jezus’ besnijdenis moeilijk te verklaren. Rechtgeaarde Grieken bekeken de besnijdenis immers met afkeur. Het was in hun ogen een beschadiging van het schone, gezonde mannelijke lichaam waarmee je in het gymnasium naakt voor de dag moest kunnen komen. Als Lukas voor een Grieks publiek had geschreven, had hij – net als de andere evangelisten maar met een andere reden – Jezus’ besnijdenis beter achterwege kunnen laten. Maar was hij wel een Griek en schreef hij wel voor een Grieks publiek? Elders heb ik laten zien dat er een groot aantal argumenten te geven is waarom we Lukas beter kunnen kwalificeren als een Jood die schreef voor een Joods publiek.(1) Voor Lukas moet er in dat geval een speciale reden zijn geweest waarom hij aandacht heeft besteed aan de besnijdenis van Jezus.

Jezus’ besnijdenis is niet de eerste besnijdenis die Lukas vermeldt. Al een hoofdstuk eerder heeft hij de besnijdenis van Johannes de Doper in zijn verhaal een plek gegeven (Lukas 1:59). En in tegenstelling tot de andere evangelisten had Lukas, toen hij zijn evangelie schreef, nog een vervolgverhaal in gedachten: de Handelingen der Apostelen. Daarin komt het thema van besnijdenis, besnedenen en onbesnedenen regelmatig aan de orde (Handelingen 7:8, 51; 10:45; 11:2, 3; 15:1, 5; 16:3; 21:21). In de eerste Jezus-gemeente blijkt het een hot issue te zijn geweest of de niet-Joodse (heidense) aanhangers van Jezus zich wel of niet moesten laten besnijden. In de Handelingen neemt Lukas duidelijk stelling in deze kwestie.

Lukas schreef zijn tweedelige werk Lukas-Handelingen aan het eind van de 1e eeuw. Dat is ca 60 jaar nadat Jezus leefde en ca 30 jaar nadat Paulus zijn brieven schreef. Het was Paulus geweest die zich in enkele van zijn brieven zeer kritisch over de besnijdenis had uitgelaten (1 Korinthiërs 7:17v; Galaten 5:2v; 6:13v; Filippenzen 3:2v; Romeinen 2:25v; 4:9-12). Van die kritiek is in Lukas-Handelingen niets terug te vinden. De Handelingen laten zich immers lezen als een kritisch-Joodse correctie op Paulus en diens relativering van de Tora.(2) Lukas maakt onomwonden duidelijk dat het Tora-voorschrift van de besnijdenis voor Joodse leden van de Jezus-gemeente gehandhaafd blijft, omdat zij nu eenmaal Joden zijn die naar de Tora dienen te leven (Handelingen 15; 21:21v). De niet-Joodse leden kunnen onbesneden blijven, maar ook voor hen is nergens in de Handelingen sprake van een verbod op de besnijdenis, zoals in de brieven van Paulus (bijv. 1 Korinthiërs 1:18). Door uitdrukkelijk de besnijdenis van de Joodse jongens Johannes en Jezus te laten uitkomen aan het begin van zijn evangelie, preludeert Lukas op zijn latere overtuiging dat in de gemeente van Jezus de besnijdenis van kracht diende te blijven voor alle mannelijke Joodse leden. In Handelingen 16:1-3 laat Lukas zien dat dat standpunt ook van toepassing was op Joodse mannen in de diaspora die om welke reden dan ook, niet als kind besneden waren.

Nog enkele opmerkingen over de besnijdenis zelf. Het misverstand bestaat dat de besnijdenis een rite de passage zou zijn waarmee een Joodse jongen in het verbond tussen God en Israël wordt opgenomen. Dat is niet het geval. Het zou betekenen dat het kind de eerste acht dagen van zijn leven niet tot het verbond behoort. Het zou ook betekenen dat Joodse vrouwen niet tot het verbond behoren, want zij worden immers niet besneden en er bestond en bestaat voor hen niet zo’n rite de passage op hun achtste levensdag. Joodse jongens en meisjes behoren tot het Verbond met Israël door geboorte, niet door besnijdenis. De opvatting dat de doop als toegangsrite tot de christelijke gemeente in plaats van de besnijdenis is gekomen, berust dan ook op een onjuiste opvatting over de besnijdenis.

De besnijdenis is niet meer en niet minder dan een teken aan het mannelijk lichaam voor de Joodse man zélf (Genesis 17:11). Dat teken heeft de functie hem eraan te herinneren dat hij tot het verbond van God en Israël behoort en zich dienst te gedragen volgens het handvest van dat verbond, de Tora. In het verlengde daarvan kan de besnijdenis worden gezien als de vervolmaking van het mannelijk lichaam. Het is een teken dat de Joodse man eraan herinnert dat hij als verbondspartner moet streven naar vervolmaking van zijn persoonlijk leven en van de wereld om hem heen. Een van de dingen die deze vervolmaking voor hem inhoudt, is dat hij zijn seksuele driften moet leren beheersen. Maar dat niet alleen. Het gaat om de opdracht tot morele vervolmaking in de breedste zin van het woord. Mannen hebben daar meer moeite mee dan vrouwen, die zo’n teken aan hun lichaam niet nodig hebben.

Met de vermelding van Jezus’ besnijdenis heeft Lukas willen laten zien dat Jezus van de wieg tot het graf een Tora-getrouwe Jood is geweest die zijn leven lang aan de tikoen olam, de verbetering van de wereld, heeft gewerkt. Om de wijze waarop en de intenties waarmee hij dat deed, zijn zijn aanhangers hem als messias gaan beschouwen.(3)

Noten
(1) Zie het boek Lukas de Jood (Kok, Kampen 1984; Folianti.com, Zwolle 2009).
(2) Zie bijv. hoofdstuk 10 van mijn boek De levensloop van Paulus (Folianti.com, Zwolle 2012/2016).
(3) Zie voor het Joodse messiasbegrip mijn toelichting op Matteüs 11:2-11 voor zondag 11-12-2016.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *