< Alle onderwerpen
Printen

Jakobus 02: 14-18

Deze tekst uit de brief van Jakobus speelt een belangrijke rol in de joods-christelijke dialoog. Vooral vanuit de vraag of Jakobus, veel meer dan Paulus, ruimte laat voor de plaats van wat de mens zelf kan doen in relatie tot de rechtvaardiging door het geloof en de verlossing.
Wij kunnen hier niet nader ingaan op de geschiedenis van de uitleg van deze tekst. Vooral Luther wordt in dit verband genoemd, die de brief van Jakobus een ‘strooien brief‘ noemde, ‘die niets van het karakter van het evangelie in zich heeft’. Een brief die, op zijn minst onder grote spanning staat met wat Paulus leerde over de rechtvaardiging door het geloof alleen. In het conflict met Rome speelde dit een grote rol. Maar als vraag naar de verhouding van de Thora tot het evangelie wordt de discussie veel breder getrokken en betreft het de hele verhouding jodendom-christendom.

Voor de plaatsbepaling en interpretatie van Jakobus 2, 14-18 is de visie op het geheel van de brief van groot belang. Het zijn vragen die in de prediking niet of nauwelijks aan de orde kunnen komen, maar waar de predikant toch op zijn minst besef van moet hebben en waar mogelijk keuzes moet maken. Zoals over de vraag: was de auteur Jakobus de broer (of neef) van Jezus, was het een latere auteur met dit pseudoniem, of een latere auteur die oorspronkelijke teksten van Jakobus in een nieuwe bewerking uitgaf? Wat is het karakter van de tekst van Jakobus: een brief, een preek, een moreel traktaat? En aan wie was de tekst gericht: niet-christenen, heiden-christenen of, ruimer, aan alle joden? En zijn zij die geloven maar niet doen, in de eerste plaats gnostici? Veel van deze vragen hangen samen met de visie op taal, stijl en datering van de brief. Veel van deze vragen zijn in het geheel van de commentaren op Jakobus nog onbeslist. Maar wel tekent zich een tendens af om de tekst vooral als een joods-christelijke tekst voor een joods-christelijke doelgroep te benaderen.

In het kader van onze site ‘joods-christelijke-dialoog’ zullen we de tekst zo veel mogelijk vanuit het Jodendom van die tijd benaderen, zoals we dat ook in de benadering van de evangelietekst voor deze zondag gedaan hebben. Daarbij zullen we de ‘rechtvaardiging door het geloof’ ook zo veel mogelijk joods interpreteren, vanuit de primaire invulling van geloof als ‘vertrouwen’. Daarbij gaan wij aan de vraag voorbij of en hoe Jakobus in historisch verband direct als reactie op de brieven en de leer van Paulus gelezen moet worden. Bij een joodse benadering blijkt dat concepten van Jakobus een rol speelden in een veel bredere hermeneutische joodse beweging in de tijd van de tweede tempel. Zo wordt Jakobus ook gelezen als een belangrijk voorbeeld van joodse bijbeluitleg in die tijd.

Vanuit joods perspectief gelezen is ‘de volmaakte wet die vrijheid brengt’ (Jak. 1, 25; 2,12) het geheel van de Thora, en impliceert niet een tegenstelling tot het evangelie. In joodse teksten wordt de vrijheid die de Thora brengt verbonden met onder meer vrijheid van vijandige machten, van lijden of zelfs van de dood. In 2,8 is sprake van het ‘koninklijk gebod heb uw naaste lief als u zelf’. God als koning en als gever van de Thora is de God die wij moeten liefhebben. In de tijd van Jezus en Jakobus was er een brede tendens in het joodse denken om de twee geboden van de liefde tot God en de liefde tot de naaste onlosmakelijk met elkaar te verbinden als de kern van de Thora, waaruit alle andere geboden voortkomen (verg. ook Jak 2, 10). In die zin verkondigen Jezus en Jakobus een leer die al ingang had gevonden bij bepaalde joodse groepen. Flusser noemt dit een ‘een nieuwe humane gevoeligheid’ binnen het Jodendom van die tijd. Die gevoeligheid betrof niet alleen de joodse medemensen, maar alle mensen. Je hebt de naaste lief die gelijk is aan jou, als ook geschapen naar het beeld van God. Net als jij, met zijn goede en minder goede kanten. Het is van daaruit ook de vraag of we de benoeming van zusters en broeders in Jakobus 2 niet mogen uitbreiden tot alle mensen die zo onze broeders en zusters zijn. ‘Rachab de hoer’ (2,25) behoort zeker daarbij.

In Jakobus 2, 14-18 is niet direct sprake van rechtvaardiging door het geloof. Maar de vraag in vs. 14 ‘Zou het geloof hem soms kunnen redden?’ heeft dezelfde inhoud en wordt uitgewerkt in 2, 20-26. Hoe klinkt het als we ook hier geloof primair als vertrouwen invullen? Habakuk 2,4 klinkt in de NBV vertaling ‘maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw’ toch anders dan ‘de rechtvaardige zal door zijn geloof leven’. De spanning (tegenstelling?) met Paulus komt het meest tot uiting in 2, 21 waar gezegd wordt dat Abraham door zijn werken gerechtvaardigd werd doordat hij Isaak wilde offeren (verg. Rom 4, 2-12 en Gal 3,6 (NBV: ‘van Abraham wordt gezegd ‘Hij vertrouwde op God….’) ). Geloof als vertrouwen is zonder doen onmogelijk, zo zeer is vertrouwen per definitie ook doen, de weg van vertrouwen gaan (dat lijkt ook de bedoeling van vs. 2,18). In het joodse denken van Jezus’ tijd kon van Abraham gezegd worden dat hij de Thora al kende. In die lijn wordt de beproeving van het offeren van Isaak gezien als gehoorzaamheid aan de Thora. Het is het vertrouwen in de God die met de Thora de levensweg van het doen van de geboden wijst, wat voor Abraham doorslaggevend is. In Hebreeën 11, 17 lezen we ‘Door zijn geloof kon Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen’. Hier is geloof het vertrouwen dat het voor God mogelijk moest zijn iemand uit de dood op te wekken (vs. 19). In Jakobus 2, 23 word van Abraham gezegd: ‘Hij wordt zelfs Gods vriend genoemd’. Dit lijkt een verwijzing naar een joodse uitleg uit de tijd van Jezus en Jakobus. Abraham als een door God geliefde, die de liefde tot God onlosmakelijk verbond met de liefde tot de naaste en van daaruit met het geheel van de Thora.

In de prediking komt vanuit de spanning met Paulus de vraag op hoe met deze spanning om te gaan. Waren er in de vroeg-christelijke kerk verschillende legitieme wijzen om met de vraag naar de verhouding geloof-werken om te gaan? Helpt het als we, zoals sommigen doen, Paulus nadruk op het geloof, en niet op de werken, vooral te betrekken op ceremoniële geboden zoals besnijdenis? Jakobus bevat veel verwijzingen naar woorden van Jezus, vooral uit de Bergrede. Dat helpt ons om ons af te vragen of en hoe Jezus’ omgaan met de blijvende geldigheid van de Thora ook in de tijd na zijn leven voor de kerk als verplichtend gezien mag worden, als een correctief op Paulus. Een thema dat zeer relevant is voor het joods-christelijke gesprek.
Jakobus noemt Jezus twee maal, zonder de expliciete vermelding van kruis of opstanding. Misschien help dat om in de verkondiging vanuit Jakobus, eens zonder deze verwijzingen, de historische Jezus van de Bergrede via Jakobus voluit aan het woord te laten, een joods-christelijk preek. De brief/preek is gericht ‘aan de twaalf stammen in de diaspora’. We kunnen dit lezen als gericht aan synagogen in de diaspora, waar soms Joden, proselieten tot het Jodendom, ‘godvrezenden’ (heidenen die het Jodendom volgden zonder alle rituele geboden) en christen-joden nog bij elkaar waren.

Maar waar blijft dan de genade in relatie tot het doen? Twee citaten mogen ons verder helpen, van R.K. kant en van joodse kant. Ignatius van Loyola: ‘Vertrouw zo op God , alsof jij niets, maar God alleen alles zou doen. Maar zet je zelf toch zo in alsof het resultaat helemaal van jou en niet van God afhangt’. Martin Buber: ‘Het is zinloos om te vragen hoe ver mijn eigen handelen reikt en waar Gods genade begint. Zij grenzen zelfs niet aan elkaar. Maar wat mij alleen aangaat, voordat ik iets tot stand breng, is mijn doen, en wat mij alleen aangaat als het gelukt, is Gods genade’.

(In mijn commentaar heb ik onder meer gebruik gemaakt van David Flusser ’Tussen oorsprong en schisma’, met name het hoofdstuk ‘Een nieuwe humane gevoeligheid’ (p. 61-83). en van Serge Ruzer ( Hebrew University of Jerusalem) ‘The Epistle of James as a Witness to Broader Patterns of Jewish Exegetical Discourse’ (JJMJS No.1 (2014) 69-98. Een aantal Nederlandse commentaren heb ik met interesse en soms met verbazing gelezen wat betreft de geringe openheid voor een joodse interpretatie van Jakobus, met name wat de rol van de Thora betreft).

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *