< Alle onderwerpen
Printen

Genesis 41: 1-27

Uit Tenachon Tora, nr 8 p. 126-129
Een Uitgave van de B. Folkertsma Stichting voor Talmudica (PaRDeS)

[bewerking door Henk Scholder & Niek de Wilde]

Gen. 41:1-27
Dromen en droomuitleg in de Joodse traditie

In Talmoed en midrasj zijn heel wat inzichten bewaard over dromen, hun betekenis en hun verklaring. Het materiaal toont een bonte mengeling van de meest uiteenlopende visies. Op het eerste gezicht lijkt er weinig lijn in te ontdekken. Hetzelfde geldt voor de Bijbel, die op sommige plaatsen de droom even ernstig neemt als hij er op andere plaatsen mee spot. Een benadering die deze tegenstrijdigheden oplost, vinden we bij de grote Joodse wijsgeer en Bijbel-commentator Jitschak Abravanel (1437-1508). Zijn commentaar op sidra Mikeets, waarin Jozef de dromen van Farao duidt, laat hij voorafgaan door een uitvoerig betoog, waarin hij tal van plaatsen uit Bijbel en Talmoed betrekt. We vatten zijn betoog hieronder samen.

Droomverklaring in het algemeen

Typen van dromen.

De mening dat dromen altijd door een hogere macht geïnspireerd zijn is niet houdbaar. Ze worden immers niet zelden opgeroepen door onze spijsvertering, door koorts, en dergelijke. Verder dromen we vaak van dingen die ons overdag bezighouden. Maar die dromen behelzen geen informatie. Zo zegt Jesjaja (28:8): ‘Als de hongerige droomt, kijk: hij eet. Wordt hij wakker, leeg is zijn maag’. Vandaar ook de uitspraak in de Talmoed (bBerachot, eind 55b): ‘De mens krijgt in de droom niet meer te zien dan hij al weet’.

De mening dat dromen nóóit van hogerhand geïnspireerd zijn is echter eveneens onhoudbaar. Denk aan Abimelech, die in de droom een Goddelijke waarschuwing kreeg (Gen. 20:3). Zo zegt Jozef van de droom van Farao (41:25): ‘Wat God wil doen, heeft Hij Farao gezegd’. Vandaar dat de chachamiem óók zeggen (bBerachot 57,2): ‘De droom is voor één zestigste profetie’. En vandaar ook dat de chachamiem zoveel droomuitleg geven (met name in bBerachot 56-57).

Het heeft dus geen zin alle dromen over één kam te scheren. Er zijn dromen die niets betekenen, en er zijn dromen die tot de mens komen vanuit de Goddelijke Voorzienigheid. Het doel van de laatste is de mens op het spoor te zetten, opdat hij leert wat in de ogenschijnlijke toevalligheden van het leven werkelijk belangrijk voor hem is. Over deze dromen zegt Elihoe (Job 33:14): ‘Want God spreekt steeds opnieuw, al merkt de mens het niet, in een droom, een nachtvisioen’.Vragen we ons nu af waarin deze twee soorten dromen zich van elkaar onderscheiden, dan zijn daarvoor twee criteria. Ten eerste: de droom die informatie behelst vertoont structuur. Want ook al vertaalt de fantasie de informatie in beelden, blijft de informatie erin gehandhaafd. De informatieloze dromen vertonen daarentegen geen structuur. Ze zijn verward. Ten tweede: wie een droomt droomt die hem iets zeggen wil, beleeft bij het ontwaken een gevoel van opgewondenheid. Dat blijkt ook uit de dromen van Abimelech, van Laban, van Farao: uit hun reacties blijkt hoezeer de droom hen heeft getroffen. Zo staat er van Nebukadnezar (Dan. 2:1): ‘Zijn geest raakte opgewonden en hij kon de slaap niet meer vatten.’

Droomverklaring.

De droomuitlegger is vergelijkbaar met een arts. De oorzaak van ziekten ligt verborgen in het lichaam. Die ziet de arts niet. Hij kan alleen afgaan op symptomen die hij wil kan zien. Zo kan de droomverklaarder alleen afgaan op wat de dromer gezien en onthouden heeft. De droomverklaarder gaat daarbij uit van twee dingen: Van algemene kennis over de beeldspraak van de droom. Deze kennis was bij onze voorouders algemeen. Immers: toen Jozef zijn droom over de schoven aan zijn broers vertelde (37:5-8), reageerden ze meteen met: ‘Wou je soms koning over ons wezen!?’ Ze begrepen dat de schoof van Jozef die bleef staan op koningschap duidde.

Misschien brachten ze het Hebreeuwse woord aloema = ‘schoof’ ook in verband met de stam alam die ‘overweldiging betekent. Zo begreep Jakob ook meteen dat in de droom van de zon, de maan en de sterren, de zon stond voor de vader, de maan voor de moeder en de sterren voor de broers. Dit was algemeen gangbare kennis. Maar daarmee kan een dromer niet volstaan.

De algemene kennis moet van geval tot geval worden geduid naar de persoonlijke situatie van de dromer. Wanneer een roofovervaller droomt dat hij wordt opgehangen, duidt dat op een slecht einde. Wanneer een wijze zoiets droomt betekent het dat hij op een hoger plan wordt gebracht, aldus bJoma 87b.

Maar ook die twee aspecten zijn voor een volledige droomuitleg nog onvoldoende. De meeste droomuitleggers komen er niet verder mee dan tot deelverklaringen. Daarop zinspeelt Rabbi Bena’a (bBerachot 55b): In Jerusalem waren 24 droomuitleggers. Eens droomde ik een droom en heb ik ze alle bezocht. Wat de één me verklaarde, verklaarde de ander me niet’. Ze hadden alle en andere verklaring. En al die verklaringen kwamen uit! Elke verklaarder ziet namelijk maar een stukje, en denkt dat de rest van de droom niet meetelt. Vandaar dat Rabbi Bena’a verder gaat: ‘dat bewijst dat alle dromen de uitleg volgen’. Dat wil zeggen dat de betekenis waarvoor een verklaarder met recht heeft gekozen, de betekenis is waarmee de dromer rekening houdt, en waarvan hij het waar-worden dus opmerkt. De andere, evenzeer ware betekenissen, die de verklaarder niet gezien heeft, komen ook uit, maar blijven buiten de waarneming van de dromer. Bovendien bevat elke droom ook elementen die niets betekenen. Waarheid en verdichtsel spelen door elkaar heen. Zo kan de verklaarder zich concentreren op de ‘franje’ en kan hem de werkelijke betekenis ontgaan.

De informatie die de dromer ontvangt vertaalt hij immers in beelden. De droominformatie wordt met andere woorden niet in zijn zuivere vorm bewaard, maar wordt verpakt in beelden. Zo wordt een vijand in de droom tot een slang of een leeuw die de dromer achternazit. Dat maakt dromen zo ondoorzichtig. En beelden kunnen op allerlei manieren worden uitgelegd. Soms betekenen ze wat ze zeggen, soms betekenen ze wat anders. Soms ligt het accent op het begin van een beeld, soms op het midden of het einde, enzovoort.

Droomuitleggers concentreren zich bovendien op de persoon van de dromer, en op de nabije toekomst. Maar de droom kan in tijd en ruimte veel bredere gebieden bestrijken. De droom van Farao gaat niet alleen over hem, maar over alle landen rond Egypte. De droom van Nebukdnezar bestrijkt duizenden jaren (Dan. 2:39,40). En welke verklaarder, die alleen afgaat op zijn kennis, overziet duizenden jaren!

Daaruit volgt dat de ware droomverklaarder meer nodig heeft dan alleen algemene kennis van de ‘taal der dromen’ en van de persoonlijke situatie van de dromer. De ware droomuitleg vergt dan ook de geest Gods, die de ogen verlicht, die leert welke elementen belangrijk zijn en welke niet. Vandaar dat Jozef tot de hovelingen zegt (Gen. 40:8): ‘Zijn de verklaringen niet van God?’ En tot Farao (41;16): ‘Niet ik! Moge God tot Farao’s vrede antwoorden’.

De situatie van de droomuitlegger kunnen we dan ook vergelijken met iemand die een donker huis binnengaat. Van wat er in het huis is neemt hij door kijken en tasten maar een heel kleine deel waar. Schijnt daarentegen de zon, dan ziet hij alles. Bestudeert hij de droom vanuit zijn eigen inzicht, dan ziet hij maar een klein beetje en zitten zijn veronderstellingen vol fouten. Schijnt daarentegen de geest Gods over hem dan ziet hij de dingen zoals ze werkelijk zijn.

Jozefs droomverklaringen

Toen Jozef de droom van de schenker horde, de droom van de wijnrank, de beker en de wijn, begreep hij dank zij Gods geest die in hem was, dat het hier niet om beeldspraak ging, maar dat de droom zijn informatie vrijwel ‘onvertaald’ behelsde. Namelijk de informatie dat de man in zijn functie als schenker van Farao zou worden hersteld. De schenker droomde ‘ik gaf de beker in de hand van Faro’, en Jozef verklaarde: ‘je zal de beker in de hand van Faro geven’. Daarmee te kennen gevend dat de droom geen beeldspraak behelsde, maar eenvoudig zichzelf betekende, behoudens dan de drie wijnranken die op de drie dagen duidden.

Nu zou het in het geval van de bakker voor de hand hebben gelegen de passage ‘en de vogel at ze uit de korf op mijn hoofd’ op Farao te laten slaan. De vereenzelviging van een vogel met de koning is immers gangbare droomtaal. Zo zag Ezechiel(17:3) Nebukadnezar als ‘een grote adelaar, groot van vleugels’. De droom van de bakker was dan van dezelfde aard geweest als de droom van de schenker: elk bedient Farao weer in zijn aanvankelijke functie. Dat beider dromen hetzelfde betekenen wordt niet alleen gesuggereerd door hun overeenkomsten, maar ook door het feit dat ze beide in dezelfde nacht en op dezelfde plaats werden gedroomd. Jozef kan het fundamentele verschil tussen beide echter op het spoor, door ze niet als beeldspraak te zien, maar als rechtstreekse verwijzing naar de realiteit. De beker die Farao werd aangereikt wás de beker van Farao, zodat de schenker in zijn ambt zou worden hersteld. De vogel die aan zijn hoofd pikte, verwees echter naar de galg. Want vogels pikken aan het hoofd van gehangenen. Had Jozef de dromen verklaard zoals droomuitleggers dat plegen te doen, dan had ook hij de beker en de druiven en de andere beelden symbolisch geduid. Jozef zag echter dat dit bij deze dromen niet moest.

Vandaar de lof die de schenker tegenover Farao over Jozef uitspreekt (41:1): ‘Ieder legde hij uit naar zijn eigen droom’. Dat wil zeggen dat hij niet te werk ging als de gangbare droomverklaarders, maar naar de voor de hand liggende betekenis.

Hetzelfde deed hij met de dromen van Farao. Waarom wisten de magiërs en de wijzen van Egypte geen weg niet die dromen? Omdat ze die met vooroordelen tegemoet traden. In de eerste plaats dachten ze dat het om twéé droominformaties ging. Farao droomde immers twee keer en werd tussen beide dromen wakker. In de tweede plaats gingen ze ervan uit dat de dromen op Farao persoonlijk betrekking moesten hebben, en de onmiddellijke toekomst zouden betreffen. Langs die lijnen denken immers de meeste droomuitleggers. In de derde plaats zagen ze in de koeien en de korenaren symbolen voor iets anders. De zeven koeien betekenen dan bijvoorbeeld dat Farao zeven dochters zou krijgen [Hebr.: ‘parot’ voor koeien wordt dan in verband gebracht met ‘proe’ = ‘wees vruchtbaar’,, aldus Maharal bij Rasji 41,8], die hij vervolgens ten grave zou moeten dragen. De zeven korenaren zouden slaan op zeven gewesten die Farao zou veroveren, en die naderhand tegen hem in opstand zouden komen (aldus Ber.R. 89,6). Jozef duidde de dromen echter vanuit Gods geest die in hem was. Hij begreep dat het allemaal anders was. En dat het ging om één droom. Vandaar dat Jozef in 41:25 zo nadrukkelijk zegt ‘de droom van Farao is één’, in reactie op Farao’s mededeling dat zijn magiërs er geen weg mee wisten [ze verklaarden hem wel, maar hun verklaringen brachten Farao niet tot rust ]. Dat de droom werd onderbroken kwam omdat hij zoveel indruk op Farao maakte, waaruit bleek dat de droom door de Voorzienigheid was ingegeven. Zo begreep Jozef ook dat de droom niet alleen op de persoon van Farao sloeg, maar ook op de landen rondom. En niet alleen op de onmiddellijke toekomst, maar op een periode van veertien jaar. En voorts dat de koeien en de korenaren geen symbolen waren, maar wérkelijk koeien en koren. Want als er regen komt, groeit het gewas en worden de koeien gezond, en komt er goede oogst. De magere koeien en de aangetaste aren verwijzen naar hongersnood. In die zin zijn het dus geen symbolen waar van alles achter gezocht moet worden, zoals de magiërs meenden. En dat alles begreep Jozef dank zijn Gods geest die in hem was, en zonder een ware en volledige droomuitleg onmogelijk is.

Inhoudsopgave

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *