Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 39: 12, 17, 19, 20 - Lukas de Groote

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Jozef beschuldigd.

De NBV vertaalt deze verzen zo: Ze (de vrouw van Potifar) greep hem bij zijn kleed. ‘Kom bij me liggen,’ drong ze aan, maar hij vluchtte naar buiten; zijn kleed liet hij bij haar achter.
En ze vertelde hem (Potifar) hetzelfde verhaal : ‘Die Hebreeuwse slaaf die jij in huis hebt gehaald, is mijn kamer binnengedrongen om zich met me te vermaken.
Toen Jozefs meester haar hoorde vertellen dat ze zo door zijn slaaf was behandeld, werd hij woedend.
Hij liet Jozef oppakken en in de gevangenis zetten die bestemd was voor de gevangenen van de koning.

De Naardense Vertaling heeft: Zij (de vrouw van Potifar) grijpt hem bij zijn gewaad en zegt: lig neer met mij! Maar hij laat zijn gewaad achter in haar hand en vlucht, gaat weg naar buiten.
Dan richt ze het woord tot hem (Potifar) in déze bewoordingen; ze zegt: hij is bij mij gekomen! die dienaar, de Hebreeër, die jij voor ons hebt laten komen om ons uit te lachen.
En het geschiedt: met dat zijn heer de woorden van zijn vrouw hoort die zij tot hem gesproken heeft, als ze zegt ‘naar deze woorden heeft hij aan mij gedaan, die dienaar van jou!’ ontbrandt zijn toorn.
De heer van Jozef neemt hem vast en geeft hem over aan het huis-met-de-kooi, de plaats waar de gevangenen des konings gevangen zitten; hij komt dáár terecht, in het huis-met-de-kooi!

In vers 7 gaf de vrouw Jozef bevel bij haar te komen liggen. Hier is de eis van de vrouw nog dwingender. Daar had Jozef nog een weerwoord en voerde hij verschillende argumenten aan om te verklaren waarom hij niet aan de eis van de vrouw kon voldoen. Hier, als zijn kleed is uitgetrokken, is hij blijkbaar te ontdaan om nog iets te kunnen zeggen of te doen. In het vorige vers leek het zover dat Jozef bereid was aan haar verzoek tegemoet te komen, maar zonder kleed, zonder bedekking, was hij opeens niemand meer, en ontvlucht hij de situatie.

Wat de vrouw tegen haar man zegt in vers 17 klinkt voor de niet-ingewijde als een verwijt aan hem; dat hij de verkeerde keus heeft gemaakt door deze slaaf te kopen. Maar voor ingewijden, dat wil zeggen zijzelf en haar man, klinkt er iets van het plan in door dat zij samen bedacht hadden: Jozef is niet in huis gehaald, zoals de NBV wil doen voorkomen, nee, Jozef is door Potifar binnengehaald ‘voor óns’, om in onze behoefte te voorzien. Maar hij heeft zijn taak niet op zich genomen, hij heeft alleen maar met de vrouw ‘gespeeld’, zonder dat hij gedaan had wat de bedoeling was.
En dan wordt Potifar boos. Maar uit het vervolg blijkt dat Potifars boosheid zich niet op Jozef richt. De schrijver heeft het eenvoudigweg over ‘hij nam hem’ en ‘hij gaf hem’, en bovendien komt hij in een elitair gedeelte van de gevangenis terecht.
Gezien de ernst van het misdrijf had Potifar alle reden om Jozef te doden. Daarbij was hij ook nog hoofd der lijfwacht en dus hoofd van hen die een straf moesten uitvoeren. In vele wetboeken uit die tijd van het Nabije Oosten stond op overspel de doodstraf. En poging tot aanranding door een slaaf is voldoende reden voor de doodstraf. Ook in Exodus 20:14 en 17 en Deuteronomium 5:18 en 21, staat dat overspel met de dood bestraft behoort te worden.
In de Koran staat dat iemand Potifar de raad gaf te kijken wáár het kleed gescheurd was. Toen dit aan de achterkant een scheur bleek te hebben, was dit het bewijs dat Jozef van achteren, dus op de vlucht, was beetgepakt, en dat hij niet zelf zijn kleed uitgetrokken had.
Mijn conclusie is dat Potifar wist dat de beschuldiging van zijn vrouw woordelijk wel juist was; Jozef had inderdaad geen seksuele relatie met de vrouw gehad, maar had ‘het spel’ wel tot het uiterste meegespeeld, alleen door te grote begeerte van de vrouw is niet uitgekomen wat beiden ervan verwacht hadden

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.