Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 11 - Lukas de Groote

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

De torenbouw. Terach.

Het verhaal over de torenbouw in Genesis 11:1 – 9 heeft als aanduiding voor God uitsluitend JHWH (vaak vertaald met ‘Here, HEER, HEERE’of ‘de Eeuwige’). JHWH, de naam van God die men niet uit mag spreken en waarvan de uitspraak ook niet bekend is, wordt door mij in navolging van het (liberale) jodendom vanaf de 19e eeuw weergegeven met ‘de Eeuwige’. De klassieke traditie leest deze naam van God tijdens de synagogale lezingen als ‘Adonai’ (dat ‘Heer’ betekent). Bij andere gelegenheden leest men ‘Hasjem’, dat is ‘De naam’.
Volgens Cassuto komt dit omdat dit verhaal alleen in de Israëlitische traditie voorkomt en bij andere volken niet bekend is. Dit in tegenstelling bijvoorbeeld met het verhaal over de grote vloed; daarin komt vooral de aanduiding ‘Elohim’ (vertaald met ‘God’) voor.
Het verhaal bestaat uit twee paragrafen die een antithetisch parallellisme vormen, een tegenstelling, zowel naar vorm als naar inhoud (volgens Cassuto).
Paragraaf 1: vers 1 de situatie aan het begin
vers 2 - 4 wat de mensen deden
Paragraaf 2: vers 5 - 8 wat de Eeuwige deed
vers 9 de situatie aan het eind
Vers 1: * En het geschiedde dat heel de aarde één van spraak was, maar daden één voor één.
En het geschiedde: dit is een mannelijke werkwoordsvorm terwijl het woord ‘èrets’ (land, aarde) gewoonlijk vrouwelijk is. De reden dat de schrijver hier de aarde als mannelijk aanduidt kan betekenen dat hij meent dat de aarde hier niet functioneert als moeder voor haar bewoners. In het Hebreeuws is een aardrijkskundige plaats vrouwelijk als het verzorgende, veilige karakter van die plaats tot uitdrukking gebracht wordt. Zo is een bewoonbare plaats vrouwelijk, maar een onbewoonbare plaats manlijk. Hetzelfde zien we in Genesis 13:6 waar het land het niet verdraagt dat Avram en Lot samen blijven wonen. Zie het artikel ‘Het onverdraagzame land’ bij hoofdstuk 13.
Spraak: (safat) in de eerste plaats wordt met dit woord ‘lip’ bedoeld. Afgeleid hiervan zijn de betekenissen: grens, begrenzing en ook ‘spraak’. In dit gedeelte komt dit woord vier maal voor (vers 1, 6, 7 en 9) In de betekenis van spraak komt het alleen nog voor in Jesaja 19:8 en mogelijk in Psalm 81:6. Het normale woord voor ‘taal’ is ‘lasjón’ (letterlijk ‘tong’), wat opmerkelijk genoeg in dit hele verhaal niet voorkomt! Volgens Jagersma betekent ‘safat’, ‘spraak’, de maníer van spreken. Hirsch zegt: zoals de tong zich verhoudt tot de lip, zo verhoudt de taal zich tot de spraak.
Daden: ‘Devarim’. Met dit woord wordt zowel ‘woorden’ als ‘daden’ bedoeld. Cassuto legt uit dat er hier sprake van een parallellisme: spraak en woorden komen overeen. ‘Woorden’ betekent hier ‘taal’ en het meervoud ‘enige’ is qua betekenis enkelvoud. Dit laatste betwijfel ik ten zeerste. Met het Hebreeuwse woord ‘devarim’ wordt het meervoud ‘woorden’ aangeduid worden, maar het betekent tegelijk ‘daden’. En het meervoud van één betekent beslist niet ‘één enkele’. Zie verder het artikel ‘Het meervoud van één’.
Eén voor één: dit als vertaling van het meervoud van het woord ‘één’ (èchad). Alle mij bekende vertalingen vertalen hier alsof het enkelvoud ‘één’ hier staat. Naar mijn mening is bedoeld ‘meerdere’. Zie ook hiervoor het artikel ‘Het meervoud van één’.


Vers 2: En het geschiedde met hun trekken naar het oosten dat zij een vallei vonden in het land Sjinear en zij gingen daar wonen.
Trekken: bedoeld is reizen, opbreken, verder trekken. De oorspronkelijke betekenis van dit woord was ‘het uittrekken van de tentpin’. Hirsch zegt dat het een vrijwillig verder trekken is naar een aantrekkelijker gebied.
Naar het oosten: volgens Gesenius kan de uitdrukking ‘mikèdem’ drie betekenissen hebben: 1- vanuit het oosten, 2- in het oosten, 3- naar het oosten. Volgens Hirsch en anderen betekent het hier ‘vanuit het oosten’. Volgens Benno Jacob betekent het nooit ‘vanuit het oosten’, maar ‘náár het oosten, oostwaarts’. (idem Buber-Rosenzweig). Hirsch zegt: kèdem is ‘wat eerst komt’, zowel in ruimte als in tijd; dus zowel ‘het oosten’ als ‘het verleden’. Waar de zon op gaat ligt de oorsprong van het menselijke geslacht. De oudere generatie voelt zich daar goed bij, de jongere generatie niet meer; die wil uitvliegen op eigen vleugels.
Vallei: of dal. Het woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘splijten’ betekent. Hier lijkt het woord ‘vlakte’ meer op zijn plaats te zijn.
Sjinear = de vlakte van Babylonië. In dit gebied werd, volgens bijbelse gegevens, het eerste koninkrijk, dat van Nimrod, gesticht. Het was een vlakte zonder bergen en bossen. Om bouwwerken te maken moest men bouwmateriaal aanvoeren of zelf ‘stenen’ bakken.
Vers 3: En zij zeiden ieder tot zijn naaste: Kom, laten wij bakstenen bakken en laten wij branden tot verbranding. En de baksteen werd voor hen tot steen en de asfalt was voor hen tot cement.
Naaste of vriend, metgezel. Dit woord is afgeleid van het werkwoord ‘weiden’. Bedoeld is degene die de weidegrond met je deelt, dus je meest intieme vriend en tegelijk je grootste concurrent.
Kom: ‘welaan’: een aansporing. Afgeleid van het werkwoord ‘geven’. Letterlijk dus: Geeft!
Baksteen: ook wel tichel genoemd. Het is een akkadisch leenwoord. Deze stenen waren gevormd uit klei dat gedroogd was in de zon en - voor een deel - gebakken. Vooral de buitenkant van muren bestond uit gebakken stenen; de rest uit uitsluitend gedroogde klei. In het tweestromenland was dit het normale bouwmateriaal omdat natuursteen niet beschikbaar was, in tegenstelling bijvoorbeeld met Egypte.
Bakken: als men voor bakstenen het woord ‘tichels’ gebruikt, moet men hier ‘tichelen’ vertalen, want deze woorden zijn van dezelfde wortel afkomstig.
Branden: bedoeld is door vuur de klei hard maken.
Verbranding: brand; ook: plaats van verbranden. Cassuto zegt: dat het lijdend voorwerp bij verbranden ontbreekt is om meer nadruk te leggen op de paronomasie: tichels tichelen en brand branden.
Asfalt: of bitumen; ook: leem. Het woord is afgeleid van een werkwoord dat ‘rood zijn’ betekent.
Cement of mortel. Volgens van Selms werd klei in een houten vorm gedaan en daarna in de zon te drogen gelegd (zie Nachum 3:14). Zulke stenen werden in Israel als minderwaardig bouwmateriaal beschouwd. Gehouwen stenen waren in bergachtige gebieden vanzelfsprekend het gewone bouwmateriaal en ook veel sterker (zie Jesaja 9:9). In de vlakte van de Eufraat waren geen bergen en kon men dus niet beschikken over gehouwen stenen. Door bakken werden de ‘tichels’ steviger. Bakken kostte nogal wat brandbaar materiaal wat ook niet overvloedig voorradig was. De uitdrukking ‘goed bakken’ is geen juiste vertaling. Bedoeld is ‘branden tot iets dat gebrand is’. Met de dubbele paronomasie drijft de schrijver de spot met het minderwaardige bouwmateriaal. En daar willen ze straks mee tot de hemel bouwen!
Vers 4: En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen en een toren en zijn top in de hemel. En laten wij voor ons een naam maken, opdat wij niet verstrooid worden op het oppervlak van heel de aarde.
Laten wij voor ons bouwen: Het meervoud ‘ons’ duidt op een gemeenschappelijk belang. De individualiteit is taboe en het sluit mensen die iets anders op het oog hebben uit. Het is ‘wij voor ons’, en zelfs tweemaal. Volgens Hirsch kan het ‘voor ons’ slechts tegen twee machten gericht zijn: of tegen God boven of tegen het individu beneden.
Toren: (migdal) Vaak wordt gedacht dat de schrijver hier zinspeelt op de zikkurat, de tempeltorens zoals elke stad in Mesopotamië die had.
Verstrooid worden: verspreid worden. Op andere plaatsen in de bijbel wordt dit woord gebruikt als er sprake is van ballingschap. In Genesis 9:1 had God tot Noach en zijn zoons gezegd: vul de aarde.
Volgens van Selms zou men twee stadia kunnen onderscheiden. Eerst bouwde men huizen om zich daarin te vestigen, vervolgens komt het plan tot versterking van de nederzetting. De uitdrukking ‘een stad bouwen’ betekent namelijk niet een nieuwe stad bouwen, maar een bestaande stad versterken met een muur, torens en bolwerken (zie Nehemia 2:5). De Palestijnse ‘migdal’ is een bolwerk, als deel van de stadsmuur of als zelfstandig bouwsel (zie 2 Kronieken 26:10). Ten onrechte spreekt men dan ook van de ‘toren’ van Babel en brengt deze in verband met de Babylonische tempeltoren of zikkurat van zeven op elkaar geplaatste terrassen. Zie hiervoor Parrot in zijn boek ‘de toren van Babel’. Ook van Kenaänitische bolwerken wordt gezegd dat zij tot de hemel reiken; zie Deuteronomium 1:28 en 9:1. De drijfveer tot het bouwen is dus niet de hemel te bestormen of te ontkomen aan een nieuwe vloed. De bedoeling is het stichten van een versterkte stad als middelpunt van de gehele mensheid en vooral voor naam maken. In Psalm 48 wordt het aanschouwen van de muur van Jerusalem en zijn bolwerken gevolgd door het verheerlijken van Gods naam.
Naam maken: Is ‘het naam maken’ op zich slecht? In Genesis 12:2 zegt God tegen Avram: Ik zal jou een naam maken. Maar daar doet God het voor Avram.
Jagersma zegt: ‘Hier is voor de tweede keer sprake van het bouwen van een stad. De eerste keer was Kajin de bouwer’. (Genesis 4:17)
Eerst is het argument voor het bouwen van de stad het naam maken; later spreken de mensen van ‘het niet verstrooid worden’.
Vers 5: En de Eeuwige daalde af om te zien de stad en de toren die de zonen van de mens gebouwd hadden.
Afdalen: Letterlijk afdalen was voor de Eeuwige natuurlijk niet nodig, maar volgens Rasji wil hij hiermee rechters leren dat zij een beschuldigde niet mogen veroordelen voordat zij de zaak goed in ogenschouw genomen hebben. Cassuto zegt: De Eeuwige wilde nauwgezet beoordelen wat de mensenkinderen aan het doen waren. De ironie in het verhaal is dat de mensen zelf de toren tot in de hemel wilden bouwen, maar dat de Eeuwige moet afdalen om dit kleinmenselijke gedoe te kunnen gadeslaan.
Vers 6: En de Eeuwige zei: Zie één volk is het en één spraak is er voor hen allen en dit is het waarmee zij beginnen te doen. En nu, voor hen is niets onuitvoerbaar wat zij bedenken om te doen.
Onuitvoerbaar zijn: Dit woord komt ook voor in Job 42:2. Volgens Hirsch is de basisgedachte ‘iets omgeven met een barrière waardoor het ontoegankelijk wordt’.
Bedenken: denken, beramen. Hirsch vindt dit een moeilijk woord, want het heeft twee tegengestelde betekenissen; meestal wordt het in de negatieve betekenis gebruikt: kwaad beramen. In het boek Spreuken wordt het meestal in de positieve betekenis gebruikt.
Vers 7: Kom, laten wij afdalen en laten wij daar hun spraak verwarren, zodat zij niet kunnen horen, ieder de spraak van zijn naaste. Wij: Wie is ‘wij’ in dit vers? De aanduiding ‘God’ is grammaticaal een meervoud, maar de aanduiding ‘Eeuwige’ is enkelvoud. In Genesis 1:26 wordt ook gesproken van ‘laten wij een mensheid maken’, maar daar is ‘God’ onderwerp. In de rabbijnse traditie wordt ook daar gedacht dat God het plan mensen te maken samen met de engelen doet.
Verwarren: vermengen. De normale betekenis is: bevochtigen. Een ongebakken tichel wordt weer klei als deze bevochtigd wordt. Een betere vertaling zou hier zijn: ‘door elkaar roeren’. Grappig is dat dit woord ‘laten wij verwarren’ de omgekeerde lettervolgorde heeft van het woord ‘baksteen’ (l.b.n) in vers 3, namelijk n.b.l.
Dáár: Dit woord krijgt veel nadruk omdat het schijnbaar overbodig is.
Volgens Gunkel is er een discrepantie tussen vers 5 en 7. Hier staat de aansporing ‘laten wij afdalen’ en in vers 5 stond al dat de Eeuwige afdaalde. Naar mijn mening is er geen discrepantie, maar de conclusie moet zijn dat de Eeuwige intussen weer omhoog gegaan was, net als in Genesis 31:33. Zo wordt gesuggereerd dat de Eeuwige met zijn engelen in de hemel overlegd heeft wat hem te doen stond. Zo staat het in vers 6.
Vers 8: En de Eeuwige verstrooide hen vandaar over het oppervlak van heel de aarde en zij hielden op de stad te bouwen.
Verstrooien: net wat zij hadden willen voorkomen (zie vers 4).
Het slot lijkt overbodig, maar opmerkelijk genoeg staat er niet dat zij ook ophielden de toren te bouwen. Betekent dit dat mensen steeds weer geneigd zijn voor zich een toren te bouwen met zijn top in de hemel?
Vers 9: Daarom heeft men zijn naam genoemd Bavel. Want daar heeft de Eeuwige de spraak van heel de aarde verward en vandaar heeft de Eeuwige hen verstrooid over het oppervlak van heel de aarde
Bavel: = poort der goden. Ibn Ezra verklaart dat men ook kan lezen: ‘verwarring is gekomen’. Anderen verklaren deze naam als ‘poort van Bel’, ‘poort van God’. Etymologisch lijkt het niet juist het af te leiden van het woord ‘verwarren’.

Vers 10: Dit zijn de nakomelingen van Sjeem: Sjeem was honderd jaar. En hij liet Arpachsjad geboren worden, twee jaar na de vloed.
Honderdjarige: In Genesis 5:32 staat dat Noach 500 jaar oud was toen hij Sjeem, Cham en Jefet deed baren. In Genesis 7:6 staat dat de grote vloed begon toen Noach 600 jaar oud was. Twee jaar na de vloed was Arpachsad dus honderdentwee jaar oud.
In Genesis 10:22 wordt Arpachsjad als derde van de vijf zonen van Sjeem genoemd. Toch kiest de schrijver ervoor om zijn geslachtsregister verder uit te werken tot zijn verre nakomeling Avram.

Vers 11: En Sjeem leefde nadat hij Arpachsjad geboren had laten worden vijfhonderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 12: En Arpachsjad leefde vijfendertig jaar en hij liet Sjelach geboren worden.

Vers 13: En Arpachsjad leefde nadat hij Sjelach geboren had laten worden drie jaar en vierhonderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 14: En Sjelach leefde dertig jaar. En hij liet Ever geboren worden.

Vers 15: En Sjelach leefde nadat hij Ever geboren had laten worden drie jaar en vierhonderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 16: En Ever leefde vierendertig jaar. En hij liet Peleg geboren worden.

Vers 17: En Ever leefde nadat hij Peleg geboren had laten worden dertig jaar en vierhonderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 18: En Peleg leefde dertig jaar. En hij liet Reoe geboren worden.

Vers 19: En Peleg leefde nadat hij Reoe geboren had laten worden negen jaar en tweehonderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 20: En Reoe leefde tweeëndertig jaar. En hij liet Seroeg geboren worden.

Vers 21: En Reoe leefde nadat hij Seroeg geboren had laten worden zeven jaar en tweehonderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 22: En Seroeg leefde dertig jaar. En hij liet Nachor geboren worden.

Vers 23: En Seroeg leefde nadat hij Nachor geboren had laten worden tweehonderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 24: En Nachor leefde negenentwintig jaar. En hij liet Terach geboren worden.

Vers 25: * En Nachor leefde nadat hij Terach geboren had laten worden negentien jaar en honderd jaar. En hij liet zonen en dochters geboren worden.

Vers 26: * En Terach leefde zeventig jaar en hij liet Avram, Nachor en Haran geboren worden.
Terach kan in het Hebreeuws ‘steenbok’ betekenen. In het Oegaritisch is de betekenis: ‘de bruidsprijs betalen’, dat wil zeggen ‘huwen’. Volgens Cassuto hebben Terach en zijn zoons westsemitische namen. Hieruit zou men af kunnen leiden dat ze oorspronkelijk uit Charan afkomstig waren. Later zouden zij vandaar naar Oer in Babylonië getrokken zijn. Weer later zou Terach teruggekeerd zijn naar Charan. Ook Rasji is dezelfde mening toegedaan.
Avram betekent ‘(mijn) vader is verheven’. Met het begrip ‘vader’ kan de godheid bedoeld zijn. Ook is het mogelijk dat Terach zichzelf bedoelde toen hij zijn zoon deze naam gaf. Dit zou nogal een sterke zelfverheerlijking betekenen. Avram was mogelijk de oudste zoon, maar dit is niet helemaal zeker.
Over Avrams jeugd wordt ons niets meegedeeld. Wel wordt Avram in de Joodse traditie al in zijn jeugd als een gelovig mens geschilderd. In de bijbeltekst is dit niet terug te vinden. In tegendeel, de roeping van Avram in Genesis 12:1 komt als een volkomen onverwacht ingrijpen van God.
Avraham betekent ‘vader van vele volken’.
Nachor betekent ‘snuivend’. Zie het artikel ‘Een briesende zoon’.
Haran betekent ‘bergachtig’.

Vers 27: En dit zijn de nakomelingen van Terach. Terach had Avram, Nachor en Haran laten geboren worden. En Haran had Lot laten geboren worden.
Nakomelingen: (Toledot). Dit woord geeft steeds het begin van een nieuwe periode aan. Vaak wordt het vertaald met ‘geslachtsregister’ of ‘verwekkingen’. Zie verder het commentaar bij Genesis 5:1.
Lot betekent ‘sluier’.

N.B.: Namen hebben in bijbelverhalen vrijwel altijd een betekenis voor het gedrag en karakter van die persoon. Zeker niet in alle gevallen is het voor ons duidelijk hoe het verband is tussen de naam en de functie van die persoon in het verhaal.

Vers 28: En Haran stierf tegen het aangezicht van zijn vader Terach in zijn geboorteland, in 0er der Kasdiemers.
Tegen: Rasji zegt over dit woord: Bedoeld is ‘door toedoen van zijn vader’. Jagersma zegt hierover: Het betekent ‘tijdens het leven van’. De Fraine verklaart: ‘tot leedwezen van’. In Leviticus 10:3 staat dezelfde uitdrukking: De Eeuwige zal zich eren tegen het aangezicht van heel het volk. Deze uitspraak is naar aanleiding van de geschiedenis van Nadab en Abihoe, de zonen van Aharon, die zondigen en daarom omkomen. In Deuteronomium 21:16 wordt de uitdrukking ‘tegen het aangezicht van’ gebruikt om aan te geven dat de zoon van de geliefde vrouw niet bevoorrecht mag worden ten nadele van (letterlijk: ‘tegen het aangezicht van’) de zoon van de gehate vrouw. Dit lijkt overeenkomsten te hebben met ons Nederlandse ‘een klap in het gezicht krijgen’. Mogelijk dat een combinatie van de opvattingen van Rasji en de Fraine hier passen?
Oer der Kasdiemers: een anachronisme, want de Kasdiemers (Chaldeeën) veroverden Mesopotamië pas eeuwen later, ongeveer in het jaar 1000 voor de gewone jaartelling. En wat hier beschreven wordt speelt zich af ongeveer in het jaar 2000 voor de gewone jaartelling. Van Selms parafraseert: ‘In Oer dat thans Chaldees bezit is’. Uru is het Chaldeese woord voor ‘stad’. Zowel in Oer als in Charan werd de maangod Sin vereerd. De maan heeft in de verhalen van Tenach gewoonlijk een positieve betekenis.


Vers 29: En Avram en Nachor namen zich vrouwen. De naam van de vrouw van Avram was Sarai, en de naam van de vrouw van Nachor was Milka, de dochter van Haran, de vader van Milka en de vader van Jiska.
Zich een vrouw nemen: in de oudere bijbelboeken is dit de gewone uitdrukking voor ‘huwen’. Van een bruiloft is in Genesis alleen sprake in het geval van Jaäkov met Lea en Racheel.
Sarai betekent ‘strijdbare’, Sara betekent ‘vorstin’.
Milka betekent ‘raad’ of ‘koningin’.
Jiska betekent ‘lust der ogen’. Volgens de Joodse traditie zou Jiska een andere naam voor Sarai zijn.
Een huwelijk tussen oom en nicht (hier Nachor en de dochter van zijn broer Haran) was in het Nabije Oosten heel gebruikelijk. Het woord ‘geliefde’ (dod) is ook de aanduiding van ‘oom’. De broer van vader was van oudsher ook de huwelijkskandidaat die het eerst in aanmerking kwam.

Vers 30: ** En Sarai werd onvruchtbaar. Er was voor haar geen kind.
Zij werd onvruchtbaar: met deze vorm van het werkwoord ‘zijn’ (‘geschieden’) wordt niet een toestand maar een gebeuren aangegeven
Er was niet: met deze vorm wordt een toestand aangeduid.
Kind: in de grondtekst staat het woord wld en niet het normale woord voor kind: jld (jèled of jálad).

Vers 31: ** En Terach nam Avram, zijn zoon, en Lot, de zoon van Haran, de zoon van zijn zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van Avram, zijn zoon. En zij gingen uit, met elkaar, uit Oer Kasdiem, om te gaan naar het land Kenaän, en zij kwamen tot Charan, en zij bleven daar.
Opvallend is de herhaling van de familierelaties: zijn zoon, de zoon van zijn zoon, zijn schoondochter, zijn zoon. Mogelijk dat de tekst hiermee wil zeggen dat ieder familielid afhankelijk was van Terach, die immers hoofd van de familie was.
Sarai wordt zowel ‘zijn schoondochter’, als ‘de vrouw van Avram’ genoemd. Eén van beiden is overbodig. Misschien wil de schrijver ons door het gebruik van het woord ‘schoondochter’ op bepaalde gedachten brengen? Zie het artikel ‘Schoondochter in een paternalistische maatschappij’.
De reden voor Terach en de zijnen om naar Kenaän te trekken wordt niet vermeld. Sommigen menen dat Oer in deze tijd aangevallen en verwoest werd.

Vers 32: En de dagen van Terach werden vijf jaar en tweehonderd jaar. En Terach stierf in Charan.
Tweehonderdvijf jaar: De Samaritaanse Pentateuch zegt dat Terach op de leeftijd van 145 jaar stierf. Dit komt overeen met wat Stefanus in Handelingen 7:4 zegt: Avram verliet zijn vader pas toen deze gestorven was. Volgens de lezing van Tenach verlaat Avram zijn vader zestig jaar voor diens dood.
*Het meervoud van één (vers 1)
In de Hebreeuwse bijbeltekst komt vijf maal het woord ‘achadim’ voor, het meervoud van ‘èchàd’, wat ‘één’ betekent. In het Nederlands kennen we geen meervoud van één, of het moest zijn ‘enigen’. In de bijbel komt op vijf plaatsen dit meervoud van ‘één’ voor. Hieronder volgen de teksten - in de NBG-vertaling - waarin dit woord gebruikt wordt. Waar het meervoud van één gebruikt wordt staat dit woord onderstreept:
Genesis 11:1:
De gehele aarde nu was één van taal en één van spraak.
Genesis 27:43-45 (in deze verzen spreekt Rivka tot haar zoon Jaäkov nadat deze zijn broer Esau en zijn vader Jitschak bedrogen heeft):
Nu dan, mijn zoon, luister naar mij, maak u gereed, vlucht naar mijn broeder Lavan, in Haran, en blijf enigen tijd bij hem totdat de grimmigheid van uw broeder gestild is, totdat de toorn van uw broeder van u afgewend is; als hij vergeten is, wat gij hem hebt aangedaan, zal ik u van daar laten halen.
Genesis 29:20 (hier wordt verteld dat Jaäkov op zijn nicht Racheel verliefd wordt, maar een bruidsschat heeft hij niet; hij stelt Lavan, de vader van Racheel, vóór zeven jaar te werken en zo Racheel als bruid te verdienen):
Derhalve diende Jaäkov zeven jaren om Racheel, en die waren in zijn ogen als enkele dagen, omdat hij haar liefhad.
Ezechiël 37:15-19:
Het woord des Heren kwam tot mij: Gij mensenkind, neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Jehoeda en de Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: voor Joseef – het stuk hout van Efrajim – en het gehele huis Israëls dat daarbij behoort; voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat zij in uw hand tot één worden. Zo zegt de Here Here: zie Ik neem het stuk hout van Jozef – dat aan Efrajim toebehoort – en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij het stuk hout van Jehoeda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in mijn hand.
Daniël 11:20:
In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser rondzendt door het heerlijkste deel van het koninkrijk, maar binnen enkele dagen zal hij verbroken worden.

Achadim wordt in woordenboeken en in vertalingen op allerlei manieren vertaald:
- dezelfde,
- één, tot één, één en dezelfde, verenigd
- enige, enkele, een paar.

Zelfs de vertaling van Buber-Rosenzweig, waarin meestal zeer consequent één Hebreeuws woord door één Duits woord vertaald wordt, gebruikt hier vier verschillende woorden, namelijk ‘einerlei’ (eenvormig) in Genesis 11, ‘etliche’ (ettelijke, enige) in Genesis 27, ‘einige’ (enige) in Genesis 29 en Daniël en ‘zur Einheit’ (tot één) in Ezechiël.
In de Statenvertaling zien we voor het woord ‘achadim’ ook verschillende vertalingen: ‘enige’ of ‘enkele’ in Genesis 27 en 29 en in Daniël en ‘één’ in Genesis 11 en Ezechiël. In de NBV zien we het gebruik van ‘één enkele’, ‘voorlopig’, ‘maar een paar’, ‘één’ en ‘enkele’.

Voor ‘enkele’ in de betekenis van ‘weinig’, ‘een paar’ bestaat een goed Hebreeuws woord namelijk ‘me’at’, in het meervoud ‘me’atim’. Zie bijvoorbeeld Deuteronomium 26:5, Hosea 8:10 en Psalm 109:8. Toch wordt in boven aangehaalde teksten ‘achadim’ gebruikt, en niet ‘meatim’. Als de schrijver de betekenis ‘weinig’ in een verhaal wilde verwerken had hij dus een goed woord tot zijn beschikking en hoefde hij niet het meervoud van ‘één’ te gebruiken.
Volgens van Selms betekent ‘achadim’: één en dezelfde. Malbim verklaart deze uitdrukking met: weinig woorden, oftewel een geringe woordenschat. Hirsch zegt hierover: Het is het vormen van woorden en zinnen op eenzelfde manier; het wijst dus op een geestelijke verwantschap, een harmonieus geheel. Rasji zegt: Zij hadden één bedoeling. Ehrlich geeft aan: Zij hadden een beperkt vocabulair.
Het woordenboek van Gesenius geeft voor het meervoud van één drie verschillende betekenissen, afhankelijk van de plaats van voorkomen: 1- (één en) dezelfde (Genesis 11:1); 2- tezamen, tot één (Ezechiël 37:17), en; 3- enkele (Genesis 27:44 en 29:20 en Daniël 11:20).
Echter de uitdrukking ‘één-en-één’ betekent ‘de één en de ánder’. Het meervoud van één zou ook deze betekenis kunnen hebben, namelijk: één voor één. Met betrekking tot de tekst in Genesis 11 zou dit betekenen: de één dít woord/déze daad, de ander dát woord/díe daad. De betekenis van ‘apart’, ‘onderscheiden’ past ook veel beter bij de andere vier bijbelplaatsen. Vooral Ezechiël 37:17-19 lijkt een sterk argument te zijn voor deze visie.
Als werkelijk ‘één’ bedoeld is, waarom wordt dan niet het enkelvoud gebruikt? Als de schrijver in Ezechiël 37:17 zegt ‘en zij zullen worden tot enen in jouw hand’ en in vers 19 ‘en zij zullen worden tot één in mijn hand’ gebruikt hij in beide verzen precies dezelfde woorden. Het enige verschil is dat in vers 17 het meervoud van ‘één’ staat en in vers 19 het enkelvoud. In vers 17 is sprake van ‘jouw’ hand (de hand van de profeet) en in vers 19 van ‘mijn’ hand (de hand van God). De conclusie moet zijn dat zoals ‘jouw hand’ verschilt van ‘mijn hand’ zo verschilt ‘enen’ van ‘één’. Blijkbaar bedoelt de schrijver dat de twee stukken hout in de hand van Ezechiël gescheiden zullen blijven, níet tot eenheid worden, maar in de hand van de Eeuwige echt een eenheid zullen vormen. Het woord ‘enen’ (achadim) betekent in Ezechiël dus beslist niet ‘eenheid’ of ‘één’, maar juist ‘apart’, ‘één voor één’.

Terug naar Genesis 11: ‘één van taal en één van spraak’:
Op deze manier vertaald is dit vers een zogenaamd synoniem parallellisme, dat is een vers waarvan de betekenis van het eerste deel in andere woorden herhaald wordt in het tweede deel. Een bekend voorbeeld van een dergelijk parallellisme is Psalm 119:105: ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad’. Maar als in Genesis 11:1 ook sprake zou zijn van een dergelijk parallellisme, zou de schrijver iets hebben moeten schrijven als: “De gehele aarde nu was één van spraak en één van taal”, waarbij het woord ‘één’ beide keren in het enkelvoud zou moeten staan. Ook de uitdrukking ‘woorden/daden’ (devarim) zoals die nu voorkomt in het tweede gedeelte, past hier niet bij. Er is namelijk in het Hebreeuws een apart woord voor ‘spraak’ (saphat) (eigenlijk: lip of grens) en voor ‘taal’ (lashon). Dit laatste woord ontbreekt trouwens in dit hele gedeelte. De schrijver gebruikt het meervoud van ‘woord/daad’: ‘woorden/daden’ in het tweede gedeelte van vers 11. Als een fraai synoniem parallellisme bedoeld was had de schrijver zeker het woord ‘taal’ gebruikt, naast ‘spraak’. Nu hij een meervoudsuitdrukking gebruikt (‘woorden/daden’; ‘devarim’) en bovendien het meervoud van ‘één’ ligt het meer voor de hand dat hier sprake is van een zogenaamd ‘antithetisch parallellisme’. Dit is een parallellisme waarin het tweede deel van de zin een tegenstelling vormt met het eerste deel. Een bekend voorbeeld hiervan is Psalm 90 vers 6: ‘In de morgenstond bloeit het en schiet het op, des avonds verwelkt het en het verdort’.

De betekenis van Genesis 11 vers 1 wordt door deze uitleg volkomen anders. De gehele aarde was één van spraak, maar de één had dít woord/déze daad en de ander dát/díe. Aanvankelijk was hun spráák wel hetzelfde, maar wat ze verríchtten deden ze ieder op hun eigen manier, gescheiden. Het vervolg laat zien dat ze een eenheid wilden vormen, niet alleen qua taal, maar óók wat betreft hun daden. Ze willen door deze eenheid komen tot het bouwen van de stad en de toren. En uniformiteit is juist iets wat God niet wil, zoals uit het eerste scheppingsverhaal al blijkt: er behoort steeds scheiding te zijn, onderscheid. Zo kom ik tot de vertaling:
En heel de aarde werd één taal, maar daden waren één voor één.
Op te merken valt nog dat het voegwoord ‘en’ in het Hebreeuws ook een tegenstelling kan aanduiden. We kunnen het in zo’n geval vertalen met ‘maar’.

Door deze uitleg krijgen ook de verhalen waarin sprake is van ‘enige dagen’ een ander accent. Trouwens het is toch al vreemd dat een verliefde man als Jaäkov in Genesis 29 zeven jaar op zijn bruid moet wachten en dat deze zeven jaar in zijn ogen als ‘enige dagen’ waren. Jaäkov zal reikhalzend uitgekeken hebben naar het einde van deze zeven jaar. Misschien leken na afloop deze 2555 dagen wel omgevlogen, maar tijdens die zeven jaar zal hij zeker de dagen afgeteld hebben. In plaats van de uitdrukking ‘enige dagen’ past veel beter ‘de dagen één voor één’.
En in het verhaal van Genesis 27 spreekt Rivka van ‘tot de grimmigheid weg is’ en ‘tot de toorn bedaard is’ en ‘tot Esau vergeten is’. Door driemaal een gelijksoortige uitdrukking te gebruiken wordt aangegeven dat dit niet binnen een paar dagen te verwachten is, maar wel dat Jaäkov dag in dag uit moet wachten op bericht van zijn moeder. En pas na twintig jaar keert Jaäkov, zonder ooit bericht van zijn moeder te hebben gekregen, terug.

De conclusie luidt dat het meervoud van één in het Hebreeuws zoals dat gebruikt wordt in bovengenoemde teksten niet ‘één’ aangeeft en ook niet ‘dezelfde’, maar ‘de één en de ander’ of ‘de één na de ander’: één èn één.
*Namen in viervoud (vers 25)
Vanaf de zoon van Sjeem, Arpachsjad, tot en met Nachor, de vader van Terach, dat wil zeggen zeven geslachten, worden de namen van al deze mannen viermaal genoemd volgens de volgende structuur:
X leefde zoveel jaar
X liet Y geboren worden.
X leefde nadat hij Y geboren had laten worden … jaar.
X leefde in totaal … jaar.
Het getal ‘vier’ is symbolisch voor de aarde en voor alles wat zich op aarde afspeelt. Wat hier beschreven wordt is zoals het in de loop van de geschiedenis gegaan is en zoals het nog steeds gaat.
In het geslachtsregister van Genesis 5 wordt steeds de naam van een oudvader vijf maal genoemd. Welke betekenis dit heeft is mij onbekend.


*De kinderloosheid van Sarai. (vers 30)
In de Nieuwe Bijbelvertaling staat: Sarai was onvruchtbaar. En zo geven alle vertalingen dit weer. In de grondtekst wordt echter een werkwoordsvorm gebruikt die op andere plaatsen altijd met ‘werd’ vertaald wordt. Het werkwoord ‘zijn’ dat hier gebruikt wordt heeft vaak meer de betekenis van geschieden. Wat vrijer vertaald zou deze zin dus kunnen luiden: Het geschiedde dat Sarai onvruchtbaar werd. Er wordt niet een bestaande toestand aangeduid, maar iets dat op een bepaald moment plaats vindt.
Een tweede argument om de opvatting te ondersteunen dat het hier gaat om een verandering in de situatie van Sarai, is wat in het tweede deel van dit vers staat: Er was voor haar geen kind. In de NBV: Zij had geen kind. Als Sarai namelijk altijd al onvruchtbaar was geweest, is het overbodig te vermelden dat ze geen kind had. Als de tekst bedoelt te zeggen dat Sarai onvruchtbaar werd, is het mogelijk dat zij tevoren wel vruchtbaar geweest was. Zij zou dus zwanger geweest kunnen zijn, maar blijkbaar was haar zwangerschap niet geëindigd in de geboorte van een levend kind of het kind was overleden.
Het unieke woord ‘wld’ zou hierop betrekking kunnen hebben. Sommigen houden dit voor een woord uit een dialect. Waarschijnlijker is dat de schrijver een speciale bedoeling heeft gehad met deze zogenaamde verschrijving. Door het normale woord ’jld’ te veranderen in ‘wld’ kan de schrijver bedoeld hebben dat Sarai geen ‘kind’, geen ‘jld’, gehad heeft, maar wel een doodgeboren kind. En dan zou Sarai na de dood van dit kind geen andere zwangerschap hebben doorgemaakt: zij werd onvruchtbaar.
Opmerkelijk hierbij is wat Sara in Genesis 21:7 zeg, namelijk dat zij zonen gezoogd heeft.

*Kindersterfte. (vers 30)
Wat in dit verhaal opvalt is dat niet alleen Terach een zoon kwijt raakt, maar dat ook Avram en Sarai –zeer waarschijnlijk- een kind hebben verloren. Maar er is een opmerkelijk verschil in de manier waarop de betrokken ouders op de dood van een kind reageren. Terach blijft na de dood van zijn zoon Haran steken in Charan, terwijl hij van plan was naar Kenaän te gaan. Avram gaat na het verlies van zijn kind wel op weg. Zie Genesis 12:4. Hij vertrouwt op Gods belofte, terwijl die pas vijfentwintig jaar later bij de geboorte van Jitschak in vervulling gaat.

*Schoondochter in een paternalistische maatschappij. (vers 31)
Bij in groepsverband levende zoogdieren is er altijd één dier dat de leiding heeft. Democratie is daar niet aan de orde. Zolang het oudste mannetjesdier nog in de volle kracht van zijn leven is oefent hij gezag uit over de hele kudde. De consequentie van zijn positie is dat hij recht kan doen gelden op alle vrouwelijke dieren van de groep. Zonder zijn instemming hebben de andere mannetjes geen kans bij de vrouwtjes.
Wat bij dieren voorkomt, kwam ook bij de mens voor, tenminste in vele culturen. Een voorbeeld hiervan is het recht dat de landeigenaar had om de eerste huwelijksnacht met de bruid van een lijfeigene door te brengen.
Het is een algemeen principe dat zodra een man een vrijwel onbegrensde macht krijgt, hij deze macht misbruikt om vrouwen die op een of andere manier van hem afhankelijk zijn, seksueel te misbruiken.
In het Hebreeuws vindt men mogelijk in het woord kallah iets van dit aspect terug. Het woord ‘kallah’ verenigt in zich namelijk de betekenis van schoondochter en van bruid. Ook in aan het Hebreeuws verwante talen heeft dit woord beide betekenissen. Later is dit woord als ‘kalletje’ in de Joodse volkstaal opgenomen. Het heeft dan de betekenis van ‘bruid’ of ‘meisje’, en in het bargoens is het gedevalueerd tot ‘hoer’.
In een paternalistische nomadische cultuur kon het oorspronkelijk de gewoonte geweest zijn dat het hoofd van de clan de eerste rechten had op het meisje dat bestemd was als bruid voor zijn zoon.
In de bijbel zijn mijns inziens aanwijzingen te vinden voor zo’n gewoonte. De voorschriften hoe de schoonvader met zijn schoondochter om moet gaan wijzen erop dat seksueel contact tussen beiden ten strengste verboden is. Negentien maal wordt het woord ‘kallah’ gebruikt in de betekenis van ‘schoondochter’. Driemaal wordt dit woord gebruikt in het verhaal in Genesis 38, waarin Jehoeda door zijn schoondochter Tamar verleid wordt. Verder wordt het woord ‘schoondochter’ vaak in Leviticus gebruikt in teksten waarin seksueel contact tussen schoonvader en schoondochter afgewezen wordt. Van de negentien keer dat het woord ‘schoondochter’ voorkomt is zeventien maal sprake van –verboden- seksueel contact met de schoonvader. De twee keer dat dit woord voorkomt zonder dat sprake is van seksueel contact, zijn Genesis 11:31 en 1 Samuel 4:19, het verhaal over de schoondochter van Eli.
Ligt het niet voor de hand om ook in deze twee verhalen te veronderstellen dat er sprake is van seksueel contact tussen schoonvader en schoondochter? Een extra aanwijzing hiervoor in Genesis 11:31 kan zijn het overbodig gebruik van dit woord. Sarai wordt daar eerst ‘schoondochter’ genoemd, en daarna pas ‘vrouw van Avram’.
Als de tekst ons achterdochtig maakt naar de relatie tussen Terach en zijn schoondochter, zou dat niet –naast de goddelijke roeping- een motief geweest kunnen zijn voor Avram om bij zijn vader weg te trekken?
Ook het feit dat Avram niet alleen zijn vader verlaat maar ook in de zestig jaar dat Terach nog leeft, niet bij hem terugkeert, zou kunnen wijzen op ernstige onenigheid tussen vader en zoon.


*Een familiedrama. (vers 31)
Als in een familie zich een dramatisch gebeuren had afgespeeld waar het hoofd van de familie de hand in had is er gewoonlijk geen duidelijkheid over de juiste toedracht van het gebeuren. Bij incest of mishandeling door machtsmisbruik binnen de familie doen de slachtoffers en andere leden van de familie er gewoonlijk het zwijgen toe. Het is dan ook heel lastig om de juiste toedracht te achterhalen.

In het bijbelverhaal uit Genesis 11:26-32 kunnen we een dergelijk dramatisch gebeuren vermoeden op grond van wat meegedeeld wordt, maar meer nog door wat gesuggereerd wordt of wat verzwegen wordt.
Nadat in vers 26 en 27 de feitelijke situatie getekend is, namelijk van een man, Terach, die het hoofd is van een semi-nomadische clan die drie zoons heeft, worden we in vers 28 al direct geconfronteerd met een ingrijpend gebeuren: de jongste zoon sterft nadat hij een zoon en twee dochters heeft verwekt. Maar de wijze waarop deze man sterft blijft duister. Mogelijk heeft zijn vader Terach hier de hand in gehad? Wat dit vermoeden steunt is dat in Genesis 12:4 Terachs kleinzoon Lot, de zoon van de overledene, samen met Terachs oudste zoon Avram bij Terach wegtrekt. Wegtrekken uit het familieverband was in die tijd iets zeer opmerkelijks en we kunnen dan ook aannemen dat hier een gegronde reden voor was. Voor Avram kan men zeggen dat het Gods roeping was die hem deed wegtrekken, maar voor Lot gold dit niet. Dat Lot koos om met zijn oom mee te gaan in plaats van bij zijn grootvader en het hele familieverband te blijven kan te maken hebben met wat zijn vader is overkomen door toedoen van zijn grootvader.
In vers 31 staat dat Terach met zijn familie wegtrekt. Maar er staat niet dat zij gezámenlijk weggingen, nee Terach trok weg, en hij nam mee: zijn zoon, zijn kleinzoon, zijn schoondochter, en nogmaals (de vrouw van) zijn zoon. Dus 4x ‘zijn’. Alle familieleden waren als het ware zijn eigendom. Wat er niet staat is dat de tweede zoon Nachor meetrok! Dat dit niet vermeld wordt is ook weer opvallend en er is zeker reden om hier iets achter te zoeken. De naam Nachor betekent ‘snuivend’, en het begrip ‘snuiven’ in het Hebreeuws heeft altijd te maken met boosheid, met verontwaardiging. Het lijkt dus dat de schrijver ons op deze verborgen manier te kennen wil geven dat Nachor briesend op zijn vader was en dat hij dit duidelijk laat blijken door niet mee te gaan.
Avram als oudste zoon met het grootste verantwoordelijkheidsgevoel voor de hele familie en ook voor zijn vader, trekt wel mee, maar in het begin van Genesis 12 verlaat ook hij zijn vader, zestig jaar voor diens dood.
Dan is de hele familie uiteen gevallen:
Terach als vereenzaamde oude man in Charan
Avram met zijn vrouw en neef naar Kenaän
Nachor met zijn familie in Oer? (In Genesis 24:10 woont de familie van Nachor blijkbaar in Haran).

Het kenmerk van een dergelijk familiedrama, zoals hier, is dat de meeste aspecten alleen maar vermoed worden. Er wordt vrijwel nooit openheid over gegeven, maar alle betrokkenen dragen het als een last heel hun leven met zich mee.







Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.