Joods-Christelijke Dialoog

Hebreeën 03:1-14 - Bart Gijsbertsen

Zondagen 3 en 10 oktober 2021

door Bart Gijsbertsen

Kerkelijk jaar: De zondagen van de herfst
Synagogaal jaar: op 26 Tisjri (Simchat Torah) en 3 Chesjvan 5782 zijn de lezingen uit de Torah weer van voor af aan begonnen: Sidroth Bereesjiet en Noach.

Opmerking bij het leesrooster
Gedurende twee maanden worden op het leesrooster - zij het tussen haakjes - lezingen uit de Hebreeënbrief voorgesteld. Niet dat er sprake is van een doorgaande lezing, er worden slechts een paar verzen uit het geheel - en daarmee uit hun verband - geplukt. De logica achter deze tekstkeuzes is niet altijd duidelijk. Pas eind december (met Kerst) wordt het begin van de Hebreeënbrief gelezen.
Ik volg de komende weken zoveel mogelijk het leesrooster, maar probeer de teksten wat breder en meer in verband te becommentariëren. Op 3 oktober, Israelzondag, start het rooster met hoofdstuk 3.

Adagium
Vlak voor hoofdstuk 3 staan als een adagium enkele zinnen die het betoog van de hele Hebreeënbrief bepalen. Het lijkt me zinnig om die steeds in herinnering te brengen. Ik zal daarom dit adagium samengevat aan elk commentaar alsvolgt vooraf laten gaan:

De Zoon van God is bezig het zaad van Abraham vast te grijpen. Hierom moest Hij dus in alles aan de broeders gelijk worden, opdat Hij ten overstaan van God zou zijn: een meedogende en betrouwbare hogepriester; om de zonden van het volk te verzoenen. (zie Hebr. 2:16-18)

NB:
1. De schrijver concentreert zich op zijn eigen volk, de Hebreeën (zaad van Abraham, de broeders, het volk). Overal in zijn brief richt hij zich tot de laos (Israel); nooit vermeldt hij de etnè (heidenen, niet-Joodse volkeren) zoals Paulus zoveel doet.
2. De schrijver vertelt zijn volksgenoten dat Jezus hun hogepriester wil zijn en wat dat betekent. Daarmee slaat hij een eigensoortig thema aan; nergens elders in het Nieuwe Testament vind je Jezus getekend als (hoge)priester.

Voor zijn 'bewijsvoering' citeert hij in zijn korte brief meer dan honderd keer de Tenach; en wel in de Griekse vertaling, de Septuagint.
In mijn vertaling zal ik die citaten cursief zetten, in de hoop dat de tekst zo transparanter oogt.

Hoofdstuk 3:1-14

1 Hierom, heilige broeders,
bondgenoten in een hemelse roeping,
zorg dat je (meer) inzicht krijgt aangaande
de gevolmachtigde en hogepriester
van ons bondgenootschap:
Jeshua.
2 Trouw is hij aan zijn Maker;
zoals ook Mozes dat was in heel zijn (Gods) huis. (Num. 12:7)
3 Toch komt hem meer eer toe dan Mozes;
zoals aan de bouwer van een huis
meer eer toekomt dan aan dat huis.
4 Want ieder huis wordt door iemand gebouwd.
(In dit geval) is dat God - die alle dingen bouwt.
5 En weliswaar is Mozes trouw in heel zijn (Gods) huis (Num. 12:7)
als dienaar
- om te getuigen van alles wat (door God) gesproken zal worden -
6 maar de Messias is het als Zoon over zijn (Gods) huis.
(Dat) huis van Hem (God): dat zijn wij!

Als we maar onbeschroomd blijven
en hooggestemd over (onze) hoop.
7 Daarom, zoals de Heilige Geest zegt:
'Heden, als jullie zijn stem horen,
8 maak jullie hart dan niet ongezeglijk
zoals bij de verbitterde rebellie,
ten dage van de verzoeking in de woestijn,
9 waar jullie vaderen Mij hebben getart met beproeving
en waar zij mijn daden zagen, veertig jaar lang.
10 Daarom ben Ik kwaad geworden op die generatie
en heb gezegd:
"Altijd dwalen zij met hun hart,
en zij hebben mijn wegen niet willen kennen".
11 Zodat Ik in mijn toorn heb gezworen:
"Als zij (ooit) mijn (oord van) rust zullen binnengaan...."!' (Ps. 95:7b-11)
12 Kijk uit, broeders;
zodat er in niemand van jullie ooit
een verkeerd en wantrouwig hart zal zijn
dat zich distantieert van de levende God.
13 Maar spoor elkaar dag aan dag aan,
zolang het 'heden' geldt;
opdat niemand van jullie ongezeglijk wordt
door kwaadaardige misleiding.
14 Want we zijn wel bondgenoten van de Messias,
maar alleen als we vasthouden
aan ons fundament vanaf het begin;
standvastig tot de voleinding.

In zijn hele brief hamert de schrijver op de waarde van het verbond dat Israel met God heeft. Hij noemt zijn broeders (en zusters) vaak bondgenoten (metochoi). En hij gaat vertellen welke rol Jezus in dit bondgenootschap (homologia) wil vervullen. Er is geen reden om homologia in deze tekst met belijdenis te vertalen. Zo'n vertaling lijkt eerder ingegeven door latere christelijke dogmatiek en trekt Jezus in een verband dat de schrijver van deze brief vreemd is. In zijn betoog gaat het fundamenteel over het bondgenootschap c.q. het verbond; te verstaan als de toewijding en de verplichtingen van de bondgenoten (metochoi) op aarde tegenover God enerzijds, en de toewijding en beloften van God vanuit de hemel voor zijn volk anderzijds.

De schrijver stelt vervolgens dat over Jezus gedacht moet worden op het hoogste niveau. In principe gaat er voor Israel niets boven Mozes. Naar Mozes is zelfs de Torah genoemd: de 'wet' van Mozes. Mozes is Gods trouwste dienaar. De schrijver verwijst naar een tekst in Numeri, waar God zelf over Mozes zegt: '... mijn dienaar Mozes, trouw in heel mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, in openheid en niet in raadsels; en hij ziet de heerlijkheid...'
Die woorden van JHWH klinken in de tabernakel, het huis van God in de woestijn. Ze worden gesproken vanuit de Wolk die is neergedaald.
De schrijver stelt nu: zoals Mozes getrouw was en in een directe en open relatie met God verkeerde, zo geldt dat ook voor Jezus. Hij noemt Hem een hemelse 'afgevaardigde', een 'gevolmachtigde'. En in vers 6 noemt hij Jezus voor het eerst in zijn brief 'Messias/Christus'.
De Messias is meer dan Mozes, stelt hij. Hij stelt Hem echter niet tegenover Mozes. Zij verkeren immers allebei 'trouw' in Gods huis, in volkomen eensgezindheid. Maar, om het zo te zeggen, als ze elkaar in Gods huis tegenkomen buigt Mozes dieper dan de Messias; want de laatste is de Zoon van de Bouwer en Eigenaar van het huis, en Mozes een dienaar van Hem. (Over dat Zoon-schap heeft de schrijver het uitgebreid gehad in hoofdstuk 1 en 2, waarbij hij aangaf dat de hemelse Zoon zich tijdelijk heeft vernederd in de gestalte van Jeshua/Jezus.)

Direct vervolgt de schrijver met: Dat huis van God, dat zijn wij. Met andere woorden: niet de tabernakel is ten diepste Gods huis, maar God woont bij en in zijn volk Israël. In dat huis, dat volk, bewegen zich ook Mozes en de Messias (van wie de laatste daar ook de hogepriester wil zijn/worden).
En het hele volk heeft de opdracht om open en eerlijk, onbeschroomd en hooggestemd als 'Gods huis op aarde' te leven. Een lang citaat uit Psalm 95 wordt daarbij gebruikt als aansporing c.q. waarschuwing. Zoals hij tenslotte samenvat: we zijn wel bondgenoten van de Messias (en ook andersom), maar dan zullen we moeten blijven bij onze roeping; in vertrouwen, vrijmoedigheid en hoop. Tot de voleinding toe.

(Zie ook het boek Een betoog van Nicodemus? De Hebreeënbrief herlezen.)

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.