Joods-Christelijke Dialoog

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Jaäkovs vlucht.

Vers 1: * En hij hoorde de woorden van de zonen van Lavan door te zeggen: Jaäkov heeft genomen alles wat van onze vader was. En van wat van onze vader was heeft hij heel dit gewicht gemaakt.
In de openingszin ontbreekt heel opvallend het onderwerp ´Jaäkov´. Er staat alleen: hij hoorde. Men zou ook kunnen vertalen ´men hoorde´. Een openingszin behoort te beginnen met de naam van de hoofdpersoon. Hier wordt deze pas in het volgende vers geïntroduceerd.
Gewicht: vaak wordt dit woord met ´eer´ vertaald. Hier zou het eerder ´rijkdom´ betekenen, net als in Nachoem 2:10.
Vers 2: * En Jaäkov zag het aangezicht van Lavan, en zie! Hij was niet met hem als gisteren of eergisteren.
Jaäkov: hier wordt zijn naam wel vermeld.
Zien: na het horen komt het zien. Als Jaäkov ter ore is gekomen wat er over hem gezegd werd gaan zijn ogen pas open en ziet hij naar het gelaat van Lavan, en zie… Dit ´en zie´ geeft aan dat er iets bijzonders op handen is
Aangezicht: dit woord ‘paniem’ is afgeleid van het werkwoord ‘panah’ dat ‘zich toewenden’ betekent. Volgens Onkelos wordt met ‘paniem’ méér bedoeld dan alleen de gelaatsuitdrukking; het geeft de hele manier van doen aan. Hierbij past ook het opmerkelijke hij. Dit kan niet slaan op ´gelaat´. Dit lijkt dus betrekking te hebben op de hele persoon, niet alleen op zijn gelaat, maar ook op zijn houding en gedrag.
Vers 3: En de Eeuwige zei tot Jaäkov: keer terug naar het land van je vaderen en tot jouw afkomst en ik zal met je zijn.
Als Jaäkov hier tot inzicht gekomen is dat hij niet geaccepteerd wordt door zijn schoonfamilie spreekt God voor het eerst weer tot hem. Na twintig jaar!
Blijkbaar heeft Rivka al deze tijd Jaäkov geen bericht kunnen sturen dat Esau´s toorn bedaard was.
van Selms zegt: Er zijn veel overeenkomsten met het vertrek van Avram uit Charan, maar er zijn ook tegenstellingen zoals:
- Avram trok weg uit zijn familieverband, Jaäkov gaat juist naar zijn familie toe.
- Avram trok zonder nageslacht weg, Jaäkov heeft hier twaalf kinderen
- Avram ging het onbekende tegemoet, Jaäkov het bekende (ook al was dat een dreiging, door zijn haatdragende broer Esau).
Vers 4: En Jaäkov zond een boodschap en hij riep Racheel en Lea naar het veld tot zijn kleinvee.
Naar het veld: Waarom zou hij de zaak niet met zijn vrouwen bespreken door hen in hun tent op te zoeken? Rasji zegt: als de muren al oren hebben, dan zeker tentdoek.
Tot zijn kleinvee: het zal een reden hebben dat dit zo met nadruk verteld wordt ‘tot zijn kleinvee’. Er staat namelijk niet ´tot het kleinvee´, terwijl Jaäkov volgens afspraak met Lavan diens kudde beheerde. Jaäkov moet wel een bedoeling hebben om zijn vrouwen bij zijn éigen kleinvee uit te nodigen.
Vers 5: En hij zei tot hen: ik zie (aan) het gelaat van jullie vader dat hij jegens mij niet is als gisteren en eergisteren, maar de God van mijn vader, hij is met mij geweest.
Ik zie: In vers 2 ´zag Jaäkov´ en hier wordt een tegenwoordig deelwoord gebruikt: ik ben ziende. Dit geeft zoiets aan als ´steeds zien´. Blijkbaar viel het Jaäkov op – nadat hij het gerucht vernomen had – hoe het gelaat van Lavan veranderd was. En daarna is hij blijven kijken of het gelaat steeds diezelfde uitdrukking bleef houden. En ja hoor, het gelaat van Lavan was elke keer als hij hem aankeek weer hetzelfde als hij de eerste keer (in vers 2) al zag. Maar nu heeft hij hem door!
Hij: ook hier slaat het niet op het gelaat alleen maar op de hele persoon van Lavan.
Jegens mij: letterlijk ‘naar mij toe’. In vers 2 staat ´met hem´. De schrijver gebruikt het woord ‘met’,´bij´, ´samen met´ terwijl Jaäkov dit woord dat verbondenheid aangeeft, beslist niet gebruikt.
De God van mijn vader: God is nog steeds niet een persoonlijke God voor Jaäkov. Het is hier wel voor het eerst dat Jaäkov het heeft over ´de God van mijn vader´, en met het woord ´vader’ zal hij toch wel Jitschak bedoelen.
Met mij: ten opzichte van God gebruikt Jaäkov wel het nabije ´met´. Nu hij begrijpt dat Lavan níet met hem is beseft hij dat de God van zijn vader wél met hem is en twintig jaar lang geweest is.
Vers 6: En jullie, jullie weten: immers met heel mijn kracht heb ik jullie vader gediend.
Jullie: met veel nadruk. Anderen beseffen het misschien niet, maar Jaäkovs eigen vrouwen hebben al deze jaren gezien hoe Jaäkov zich heeft uitgesloofd.
Vers 7: En jullie vader heeft mij bedrogen, hij heeft mijn loon een tiental keren veranderd. Maar God heeft hem niet toegestaan mij kwaad te berokkenen.
Loon: hier staat het vrouwelijke woord ´loon´ en in vers 8 tweemaal het mannelijke woord. Waarom dit zo is? Mogelijk dat hier bedoeld is het loon waar hij recht op had en in vers 8 het loon dat hij in werkelijkheid in handen kreeg.
Tiental keren: volgens Rasji betekent het woord ´keren´ op zich al minstens tien maal. Dus Jaäkov suggereert hier dat Lavan zijn loon wel 100 x veranderd heeft. De schrijver zelf verhaalt slechts eenmaal dat Jaäkovs loon veranderd is. Radak zegt: hier is letterlijk tienmaal bedoeld, want Jaäkov diende Lavan zes jaar voor zijn kudde en elke keer als het kleinvee wierp veranderde Lavan het loon. De eerste keer na één jaar en verder elk half jaar, na elke worp. Volgens van Selms betekent ´tienmaal´ een overdrijving, en in het Oosterse taalgebruik kan het betekenen ´herhaaldelijk´. Mijns inziens kan zelfs de overdrijving ´honderd maal´ passen bij Oosters taalgebruik. Jaäkov wil zijn vrouwen ervan overtuigen dat hun vader hem schandalig behandeld heeft.
Vers 8: Als het zús was zei hij: gespikkelden, het zal jouw loon zijn. En al het kleinvee wierp gespikkelden. En als het zó was zei hij: gestreepten, het zal jouw loon zijn. En al het kleinvee wierp gestreepten.
Of Lavan Jaäkovs loon verminderde tot slechts één categorie (namelijk gespikkeld of gestreept) of dat Jaäkov tegenover zijn vrouwen de slechtheid van hun vader duidelijker wil laten uitkomen is niet op te maken uit de tekst. Het zou kunnen zijn dat Jaäkov de zaken iets anders voorstelt dan ze in werkelijkheid gegaan zijn. Bij dit gesprek met zijn twee vrouwen is niemand aanwezig die zijn woorden zou kunnen tegenspreken.
Vers 9: En God nam het bezit van jullie vader weg en gaf (het) mij. Wegnemen: eigenlijk ‘uittrekken, losmaken’.
Jullie vader: in vers 7 is het woord ‘jullie’ in ´jullie vader’ vrouwelijk, maar hier is het mannelijk. Volgens vele schriftuitleggers worden in de Tora soms mannelijke vormen voor vrouwen gebruikt als vrouwen dezelfde rechten krijgen als mannen. Zou Jaäkov hier al suggereren dat zijn vrouwen recht hadden op het bezit van hun vader?
God: nog steeds gebruikt Jaäkov niet de eigennaam van God maar de algemene aanduiding. Ook noemt hij hier niet zijn eigen inzet maar hij zegt dat het een geschenk van de goden/god is. Probeert hij ook op deze manier zijn vrouwen te bewerken?
Vers 10: En het was in de tijd dat het kleinvee bronstig was dat ik mijn ogen opsloeg en ik zag in een droom en zie! De geitenbokken die het kleinvee dekten waren gestreept, gespikkeld en bont.
Het is goed zich te realiseren dat het volgende zich volgens Jaäkovs woorden in een droom afspeelde. De schríjver zegt niet dat God dit tegen Jaäkov zei. Ook vertelt de schríjver niet dat Jaäkov dit in een droom zag. Nee, Jaäkov vertelt zijn vrouwen wat hij in de droom gezien heeft, maar niemand weet of hij dit echt heeft gezien, of dat hij zijn vrouwen een voorstelling van zaken wil geven die niet met de werkelijkheid overeenkomt.
Vers 11: En een bode van God zei tot mij in de droom: Jaäkov! En ik zei: hier ben ik.
Bode van God: het woord ´bode´ wordt ook vaak door ´engel´ vertaald. Meestal wordt de uitdrukking ´bode van de Eeuwige´ gebruikt. Maar Jaäkov heeft de naam van de Eeuwige nog nooit gebruikt.
Vers 12: En hij zei: hef toch je ogen op en zie: al de geitenbokken die het kleinvee dekken zijn gestreept, gespikkeld en bont. Ik heb immers gezien al wat Lavan jou steeds gedaan heeft.
Al de geitenbokken: In vers 10 zag Jaäkov de geitenbokken, maar de bode van God zei dat hij alle geitenbokken zag en dat ze niet egaal van kleur waren.
Vers 13: Ik ben de god van Beet El waar je de opgerichte steen gezalfd hebt, waar je mij een eed gezworen hebt. Nu, sta op, ga uit dit land en keer terug naar het land van jouw afkomst.
God van Beet El: het is bijna niet mogelijk dat de bode dit gezegd heeft. Dat God zich beperkt tot de God van één bepaalde plaats is in Jaäkovs gedachtegang mogelijk, maar God kan dit niet van zichzelf gezegd hebben lijkt me. Als God terug wilde grijpen naar het gebeuren te Beet El zou hij zoiets gezegd hebben als ´de god die je verschenen is te Beet El´. Deze laatste uitdrukking vinden we dan ook in vrijwel alle vertalingen en bewerkingen zoals de Septuaginta en Targoem Onkelos.
Zalven: in Genesis 28:18 staat dat Jaäkov olie goot op de steen. Het woord zalven dat hier gebruikt wordt is zalven met een opdracht, met een speciaal doel. Zo wordt een koning of priester gezalfd. Wil Jaäkov het vromer doen voorkomen tegenover zijn vrouwen dan het in werkelijkheid was?
Opgerichte steen: alleen heidenen richtten een steen op – als een soort fallussymbool – en aanbaden deze. Israelieten gebruikten alleen een aantal stenen waar ze een steenhoop van maakten of een altaar, maar nooit één steen.
Keer terug: In vers 3 staat alleen dat de Eeuwige tot Jaäkov zei: keer terug. Jaäkov dikt het hier aan door drie werkwoorden te gebruiken: sta op, ga uit en keer terug. Ook dit zal wel weer te maken hebben met het feit dat hij zijn vrouwen de zaak iets anders wil voorstellen dan deze in werkelijkheid is.
De droom: Pinchas Peli zegt hierover: in Jaäkovs leven wordt tweemaal beschreven dat hij droomt. De eerste droom is bij Beet El en daar ziet Jaäkov engelen/boden. Hier ziet Jaäkov bokken die ooien bespringen. Deze droom is de belangrijkste aanleiding waarom Jaäkov terug wil keren naar zijn vaderland. Hij schrikt namelijk van deze droom, want het is een droom met materialistische gedachten. Het gaat alleen maar over vermeerderen van bezit, terwijl de eerste droom een verheven gedachte bevatte, namelijk de eenheid tussen aarde en hemel. Hier is alles aards. Jaäkov zag het gelaat van Lavan en, ook volgens Peli, diens gelaat was niet veranderd, want Lavan was nog steeds even hebzuchtig als hij altijd geweest was. Maar Jaäkov zag als het ware in een spiegel en hij bemerkte dat hij net zo begon te denken als Lavan. Dit joeg hem zo´n schrik aan dat hij voelde dat hij zo snel mogelijk weg moest.
Vers 14: En Racheel en Lea antwoordden en ze zeiden tot hem: hebben wij nog deel aan of erfdeel in het huis van onze vader?
Van Selms: als er zonen zijn erven de dochters niet mee. Wel behoren de dochters een bruidsschat mee te krijgen.
Racheel en Lea: Racheel, als haantje de voorste, voorop.
Vers 15: Zijn wij door hem niet als vreemden beschouwd? Hij heeft ons immers verkocht. En ook heeft hij ons zilver opgevreten.
Wat de zusters hier naar voren brengen klopt met wat de schrijver ons heeft meegedeeld. In plaats van hun een bruidsschat mee te geven heeft Lavan zeven jaar loon van Jaäkov voor ieder van hen geëist. Het woord ‘zilver/geld’ kan hier op slaan. Het enige dat Lavan ze meegegeven heeft was één slavin. Het heeft er de schijn van dat Lavan zijn dochters als slavinnen behandeld heeft. Dat zij zich verongelijkt voelen lijkt dan ook terecht.
Zilver: ‘kèsev’ is het woord voor ‘zilver’, maar zilver was het metaal waar gewoonlijk geld van gemaakt was; vandaar dat ‘kèsev` ook het gewone woord voor ‘geld’ is. In de tijd dat dit verhaal speelt zullen er nog geen munten geweest zijn, maar werd de prijs geven in baar zilver. Het woord ‘kèsev` is afgeleid van een werkwoord dat ‘bleek worden’ betekent. Zie vers 30.
Vers 16: Want al de rijkdom die God weggenomen heeft van onze vader, die is van ons en van onze zonen. En nu, al wat God tot jou gezegd heeft, doe (dat).
Wegnemen: de vrouwen gebruiken dezelfde term als Jaäkov in vers 9.
Blijkbaar hoeft Jaäkov niet veel moeite te doen om zijn vrouwen te overtuigen hun vader in de steek te laten en met hem mee te gaan. Mogelijk dat bezit voor hen ook een factor van betekenis is, een reden waarom zij achter Jaäkovs beslissing staan om weg te gaan.
Vers 17: En Jaäkov stond op. En hij tilde zijn zonen en zijn vrouwen op de kamelen.
Zonen en vrouwen: zoals zo vaak wordt het nageslacht het eerst genoemd, want dat is belangrijk voor de toekomst.
Kamelen: In 30:43 was al sprake van kamelen bij Jaäkov. Mogelijk heeft hij deze al aangeschaft met het oog op een eventueel vertrek.
Vers 18: En hij voerde heel zijn bezit en al zijn have dat hij verworven had weg – het bezit, zijn eigendom dat hij verworven had in Padan Aram – om te komen naar Jitschak zijn vader in het land Kenaän.
Komen: niet ´gaan´. Het is alsof Jaäkov nu het gevoel heeft dat hij naar huis gaat. Hij was tenslotte ´een huiselijk man´. In Genesis 28:21 heeft hij het al over terugkeren naar zijns vaders huis.
Kenaän: het land van kooplieden (het werkwoord ‘kanah’ is ‘verwerven, verkrijgen, kopen’). Denkt Jaäkov hier misschien dat hij door zijn handigheid zijn bezit verder kan uitbreiden?
Vers 19: Maar Lavan was gegaan om zijn kleinvee te scheren. En Racheel stal de huisgoden die van haar vader waren.
Blijkbaar waren Jaäkov en zijn gezin niet uitgenodigd bij het schapen scheren. Toch was dit een groot feest. Zie het verhaal van Jehoeda en Tamar in Genesis 38 en het verhaal van Naval, Avigaïl en David in 1 Samuel 25.
Stelen: Volgens Rasji stal Racheel de huisgoden of ‘terafiem’ om haar vader van afgoderij af te houden. Anderen menen dat Racheel ze stal om te voorkomen dat ze haar vader konden inlichten over de richting van hun vlucht. Terafiem waren kleine beeldjes waarvan men meende dat ze voorspoed brachten in een gezin.
Vers 20: * En Jaäkov stal het hart van Lavan de Arameeër door hem niet te vertellen dat hij ging vluchten.
Hart: het centrum van het verstand en het gevoel. Met ‘het hart stelen’ kan bedoeld zijn ´in de luren leggen´. Van Selms: het is misbruik van vertrouwen maken.
Arameeër: dit woord betekent ook ´waarzegger´. In Genesis 18:5 aan het begin van Jaäkovs verblijf bij zijn oom wordt Lavan zo genoemd en nu aan het eind ook. Volgens rabbi Abba was Bileam, de grote waarzegger, de zoon van Beor, – zie Numeri 22-24 – een kleinzoon van Lavan. Het ambt van waarzegger ging namelijk van vader op zoon over; en in Numeri 23:7 staat dat Balak de koning van Moab, Bileam uit Aram liet komen. En Aram was het land van Lavan. Het tweestromenland, het land van de zonen van het Oosten, werd in de oudheid beschouwd als centrum van magie en occulte wetenschappen.
Vluchten: hier wordt bedoeld ´ergens heen trekken´, en niet ´wegvluchten´.
Vers 21: En hij vluchtte, hij met alles wat hij had en hij stond op en hij trok de stroom over en hij richtte zijn gelaat naar het gebergte Gilead.
Opstaan: nadat hij de nacht had doorgebracht? Met ‘opstaan’ wordt ook aangegeven dat men iets nieuw begint.
De stroom: hiermee moet wel de Eufraat bedoeld zijn. De naam van de rivier wordt niet vermeld.
Richten: eigenlijk staat er ´zetten´.
Gilead was een landstreek, geen gebergte.
Volgens van Selms zal Jaäkov de Eufraat bij Karkemis zijn overgestoken, overeenkomstig Genesis 29:1. Van Charan tot Karkemis was honderd kilometer en vandaar tot Gilead was vijfhonderd kilometer, eerst westwaarts, dan zuidwaarts.
Vers 22: En aan Lavan werd verteld op de derde dag dat Jaäkov gevlucht was.
De derde dag: dit is de dag van de climax, van de crisis.
Vers 23: En hij nam zijn broers met zich en hij achtervolgde hem een reis van zeven dagen en hij haalde hem in bij het gebergte Gilead.
Hem: Jaäkovs naam wordt niet genoemd.
Broers: dit kunnen ook verwanten of stamgenoten geweest zijn. Kennelijk kon Lavan op hulp van zijn omgeving rekenen. Jaäkov moest het in zijn eentje redden.
Alles lijkt er inderdaad op dat Lavan agressieve bedoelingen had. De vlucht van Jaäkov is voor hem aanleiding om zich van het bezit van Jaäkov meester te maken.
Zeven dagen: een volle tijdsperiode.
Vers 24: Maar God kwam tot Lavan de Arameeër ´s nachts in een droom en hij zei tot hem: hoed je ervoor om met Jaäkov te spreken van goed tot kwaad.
Voor God tellen zowel Lavan als Jaäkov als persoon; hun beider namen worden tenminste genoemd.
Van goed tot kwaad: meestal wordt vertaald ´noch ten goede noch ten kwade´. Ramban zegt: als Lavan goede woorden zou spreken zou hij mogelijk Jaäkov kunnen overhalen met hem mee terug te gaan.
Vers 25: En Lavan haalde Jaäkov in en Jaäkov had zijn tent vastgepind op de berg en Lavan had zíjn broers vastgepind op de berg Gilead.
Vastpinnen: gewoonlijk betekent dit woord ´slaan, een slag geven´. Hier wordt niet het gewone woord voor tenten opslaan gebruikt. De schrijver moet ook een symbolische betekenis in gedachten gehad hebben. Jaäkov en Lavan nemen hun posities in en zetten zich schrap. Ze zetten als het ware beiden hun hakken in het zand.
Op de berg: bij Lavan staat er bij ´Gilead´, maar bij Jaäkov niet. Bedoeld kan zijn dat Jaäkov zijn tent vastpinde op een niet met name genoemde berg. Symbolisch kan dat dus de berg Moria zijn of zelfs de Sinaj.
Vers 26: En Lavan zei tot Jaäkov: wat heb je gedaan. En je hebt mijn hart gestolen En je hebt mijn dochters weggevoerd als gevangenen van het zwaard?
Het hart stelen: dit noemt Lavan het eerst en dit lijkt dan ook voor hem het belangrijkst: dat Jaäkov de plannen die hij had in de war gestuurd heeft.
Wegvoeren: hetzelfde woord dat de schrijver in vers 18 gebruikt om aan te geven dat Jaäkov zijn vee wegvoert. Ook hieruit blijkt weer dat Lavan zijn dochters niet erg hoogacht.
Vers 27: Waarom heb jij verborgen gehouden dat je ging vluchten en bestal je mij en heb je mij (het) niet verteld? Dan zou ik je met vreugde en met liederen, met tamboerijn en met citer hebben laten gaan. Bestelen: in vers 20 had de schrijver het over ‘het stelen van het hart’. En Lavan zelf noemt dit in vers 27 ook het eerst.
Achteraf kan Lavan gemakkelijk zeggen dat hij Jaäkov feestelijk uitgezwaaid zou hebben, maar of dit ook zo gebeurd zou zijn is de vraag. Hij had zijn schoonzoon met zijn gezin niets eens uitgenodigd voor het feest van het schapenscheren.
Vers 28: En je hebt mij niet toegestaan mijn zonen en dochters te kussen. Je hebt nu dwaas gehandeld door (dit) te doen.
Door te doen: Lavan slikt – in zijn woede? – de laatste letters van dit woord in. Letterlijk staat er ´nu heb je dwaas gehandeld; doen!´.
Vers 29: Het is in de macht van mijn hand met jullie kwaad te doen, maar de god van jullie vader heeft gisteren tot mij gesproken door te zeggen: hoed je ervoor te spreken met Jaäkov van goed tot kwaad. Hand is symbooltaal voor ‘macht’. Door de hyperbole uitdrukking ‘macht van mijn hand’ te gebruiken doet Lavan voorkomen alsof hij alle macht in handen heeft.
Heel opvallend is dat Lavan de uitspraak van God letterlijk weergeeft. Meestal worden citaten iets vervormd weergegeven. Blijkbaar is Lavan een zeer religieus mens die de woorden van God zeer serieus neemt.
Door te zeggen: blijkbaar was de uitspraak van God een ernstige waarschuwing aan het adres van Lavan.
Jullie vader: met ´jullie´ zal Lavan Jaäkov bedoelen, maar mogelijk ook zijn eigen dochters en kleinkinderen?
Vers 30: Maar nu ben je vastbesloten te gaan want je verlangt sterk naar het huis van je vader. Waarom heb je mijn goden gestolen? Vastbesloten te gaan: beter is misschien ‘gaandeweg ben je gegaan’, dat is ‘je bent al onderweg’. Verlangen: ‘kasaf’. Dit woord betekent eigenlijk ’bleek worden’ door schande of schaamte. Het woord ‘kèsef’ ‘zilver, geld’ is hiervan afgeleid. Lavan suggereert dat Jaäkovs motief om terug te gaan naar zijn eigen land alleen bezitsdrang was. Lavan kon zich ook geen ander motief voorstellen waardoor iemand zich liet leiden. Het is zeer te betwijfelen of het verlangen naar het huis van zijn vader het motief voor de vlucht was.
Een plotselinge overgang zonder voegwoord ´maar´. Lavan kan blijkbaar zijn dochters en kleinkinderen loslaten, maar zijn goden gaan boven alles. Van deze was hij immers afhankelijk wat zijn voorspoed betrof.
Vers 31: En Jaäkov antwoordde en zei tot Lavan: ik was immers bang; ik had immers gedacht: als jij je dochters maar niet van bij mij rooft.
Denken: het woord ´zeggen´ staat hier, maar ´in zichzelf zeggen´ is ´denken´.
Vers 32: Bij wie jij jouw goden vindt, hij zal niet in leven blijven. Tegenover onze broeders, herken voor jou wat bij mij is. En neem (het) voor jou. Maar Jaäkov wist niet dat Racheel ze gestolen had.
Rasji zegt: vanwege deze vloek zal Racheel onderweg sterven.
Bij Binjamin in Genesis 44:9 wordt dezelfde vervloeking uitgesproken, maar daar had dit geen gevolgen, want Binjamin was geen dief.
Van Selms zegt: op diefstal van een mens stond de doodstraf, dus zeker op diefstal van goden.
N.B.: Het ´Gij zult niet stelen´ in ‘de tien woorden´ slaat met name op het stelen van mensen.
Herken: ditzelfde woord wordt gebruikt in Genesis 27:23 als Jitschak Jaäkov niet herkent omdat deze zich als Esau voordoet. Later komt dit woord terug als Jaäkov bedrogen wordt met het bebloede kleed van Joseef.
Vers 33: * En Lavan ging de tent van Jaäkov binnen en de tent van Lea en de tent van de twee werksters, maar hij had niets gevonden. En hij ging de tent van Lea uit en hij ging de tent van Racheel binnen.
Werksters: de aanduiding ´ammah´ wordt hier gebruikt en niet ´sjifchah´. Voor Lavan waren deze vrouwen alleen dienstmeiden.
Het uitgaan uit de diverse tenten wordt niet beschreven, behalve in het geval van Lea, maar tussendoor was Lavan in de tent van de andere vrouwen geweest. Dus moet Lavan voor de tweede keer de tent van Lea zijn binnengegaan. Was dit eigen initiatief of op verzoek van Lea? En wat moest Lavan bij Lea vóórdat hij bij Racheel naar binnenging?
Vers 34: En Racheel had de huisgoden genomen en ze gelegd in het kameelzadel en ze was op ze gaan zitten. En Lavan tastte de hele tent af en hij had niets gevonden.
Kameelzadel: een dergelijk zadel werd gebruikt om tijdens de reis op te zitten, maar als men de kameel afgetuigd had kon het ook als zitplaats op de grond dienen. Aan beide zijden hingen tassen. Op de kameel kon er zelfs een soort dak op gemaakt zijn van takken met een doek erover zodat men in een soort tent zat.
Betasten: het is net alsof Lavan met zijn ogen dicht zocht, als een blinde. Had Racheel de tent helemaal dicht gedaan, waardoor het aardedonker was, of wilde Lavan met opzet niets vinden? Dit laatste past goed bij de verklaring zoals die in ‘De tent van Lea in en uit’ gegeven wordt.
Vers 35: En ze zei tot haar vader: niet ontbrande het in uw ogen mijn heer, want ik ben niet in staat op te staan van voor u, want ik heb de weg van vrouwen. En hij onderzocht maar hij vond de huisgoden niet.
Ontbranden in de ogen: normaal is de uitdrukking ´uw toorn ontbrande niet tegen mij´. Wordt er hier op gezinspeeld dat Lavans ogen vuur spuwden?
De weg van vrouwen: dit zal wel de menstruatie betekenen(?). Of betekent het dat ze zwanger is? In Spreuken staat: Wie kent de weg van een man bij een jonge vrouw?
De menstruatie is niet een reden om niet te kunnen opstaan. Wel moest destijds een menstruerende vrouw zich gescheiden houden van anderen. Zo´n vrouw bleef in de tent en niemand bezocht haar. Maar als menstruerende, dus onreine, vrouw zat ze, ironisch genoeg, wel bovenop zijn goden.
Van uw gelaat: er staat niet ´van voor uw gelaat´, maar ´weg van uw gelaat´.
Niet: het Hebreeuwse woord ´niet´ staat hier zo geschreven dat het zowel ´niet´ als ´hem´ kan betekenen. Rabbi Chochma zei dat vertaald kan worden ´Voor hem (Laban) kan ik niet opstaan´. Met andere woorden: voor ieder ander zou ik dat wel kunnen.
Onderzoeken: hier staat niet het gewone woord ´zoeken´, maar meer ´nazoeken´.
Vers 36: En het ontbrandde aan Jaäkov en hij kreeg een woordenwisseling met Lavan en Jaäkov antwoordde en hij zei tot Lavan: wat is mijn overtreding, wat mijn zonde dat je zo aandringt?
Ontbranden: niet in zijn ogen, zoals van Lavan gezegd werd.
Vers 37: Want je hebt al mijn spullen afgetast. Wat heb je gevonden van al de spullen van jouw huis? Zet (ze) zo tegenover mijn broeders en jouw broeders en zij zullen beslissen tussen ons beiden.
Jaäkov meent dat hij hier sterk staat tegenover Lavan en hij gebruikt de uitdrukking ´mijn broeders´. Probeert hij zo Lavans verwanten wat aan zijn kant te krijgen?
Vers 38: Deze twintig jaar ben ik bij jou geweest; jouw schapen en jouw geiten hebben geen misdracht gehad en de rammen van jouw kleinvee heb ik niet gegeten.
Rammen vormden het normale slachtvee als ze voor verdere teelt niet nodig waren. Vlees was het normale voedsel voor schaapherders.
Vers 39: Het verscheurde heb ik niet naar jou gebracht. Ik, ikzelf heb het vergoed; uit mijn hand zocht jij wat bij mij gestolen was (bij) dag en wat gestolen was (bij) nacht.
Verscheurde: bij veehouders was het gebruik dat een herder een verscheurd dier niet behoefde te vergoeden als hij een deel van het dier kon laten zien. Zie Exodus 22:9-12 en Amos 3:12.
Gestolen: toen al zocht Lavan naar wat gestolen was, net als hij nu ook gezocht heeft naar gestolen waar.
Vers 40: Ik ben geweest: bij dag verteerde mij de hitte en ´s nachts de koude en mijn slaap week van mijn ogen.
Vers 41: Deze – voor mij – twintig jaar in jouw huis: veertien jaar heb ik jou gediend voor jouw twee dochters en zes jaar voor jouw kleinvee en jij veranderde mijn loon een tiental keren.
Dit komt overeen met wat Jaäkov eerder tegen zijn vrouwen gezegd had.
Lavan was als schoonvader bepaald niet de meest verkieslijke, maar daarnaast was hij een gierige, slechte werkgever. En Jaäkov heeft dit twintig jaar geslikt. Begrijpelijk dat hij furieus is en nu in één keer zijn gal spuwt.
Vers 42: Als niet de God van mijn vader, de God van Avraham en het ontzag van Jitschak met mij geweest was dan zou jij mij nu leeg hebben weggezonden. Mijn ellende en de inspanning van mijn handen heeft God gezien en hij heeft gisteren beproefd.
Jaäkov gebruikt bijzondere uitdrukkingen. Hij stelt ´mijn vader´ en ‘Avraham´ synoniem. Wat hij met ´het ontzag van Jitschak´ bedoelt is niet duidelijk. Bedoelt hij het ontzag dat Jischak voor God had?
Gisteren: vaak wordt niet de dag ervoor bedoeld maar ´onlangs´.
Beproeven: bedoeld zal zijn ‘tussenbeiden komen’. Het lijkt een verwijzing naar de droom die hij de nacht ervoor gekregen had.
Vers 43: En Lavan antwoordde en zei tot Jaäkov: de dochters zijn mijn dochters en de zonen zijn mijn zonen en het kleinvee is mijn kleinvee en al wat jij ziet is van mij. En mijn dochters, wat zou ik deze vandaag aandoen of hun kinderen die zij gebaard hebben?
Lavan verspreekt zich door het woord ´vandaag´ te gebruiken. Was hij ‘gisteren’ wel van plan hen wat aan te doen, maar heeft de droom van God dit verhinderd?
Kinderen: letterlijk ´zonen´, maar met dit woord wordt meestal ´zonen en dochters´ bedoeld.
Jaäkovs tirade heeft geen effect. Lavan blijft Jaäkovs bezit zíjn eigendom noemen.
Vers 44: En nu, ga. Laten wij een verbond sluiten, ik en jij. En het zal getuige zijn tussen mij en tussen jou.
Verbond: Lavan gebruikt wel het woord verbond, maar hij bedoelt een overeenkomst.
Het woord ´verbond´ is vrouwelijk, maar het werkwoord ´zijn´ is mannelijk. Volgens Rasji zegt Lavan dan ook: Hij (God) zal getuige zijn. Of bedoelt de schrijver misschien dat het woord verbond niet de juiste term is. Lavan gebruikt dit vrouwelijke woord wel maar hij bedoelt iets tastbaars, iets hards, namelijk een afspraak, een niet-aanvalsverdrag.
Vers 45: En Jaäkov nam een steen en hij zette deze overeind: een opgerichte steen.
Weer ´een steen´ zoals zo vaak voorkomt in Jaäkovs leven. Hier is echter sprake van een steen, en niet van de steen.
Vers 46: En Jaäkov zei tot zijn broeders: verzamelt stenen. En zij namen stenen. En zij maakten een hoop. En zij aten daar op de hoop.
In Prediker 2 staat: Er is een tijd om stenen te verzamelen en een tijd om stenen weg te gooien.
Hoop: geen altaar, maar een ongeordende hoop stenen. Het lijkt wel een puinhoop waar ze op zitten.
Vers 47: En Lavan noemde voor zich: (Aramees!) een steenhoop, een getuigenis! En Jaäkov had voor zich genoemd: hoop der getuigenis.
Lavan spreekt hier twee woorden Aramees, de enige Arameese woorden in het boek Genesis.
Hij riep en hij had geroepen. Lavan riep en Jaäkov lijkt de vertaling al gegeven te hebben voor Lavan het uitsprak.
Vers 48: En Lavan zei: deze hoop is een getuige tussen mij en tussen jou vandaag. Daarom noemt men zijn naam hoop der getuigenis.
Vers 49: En de wachttoren waar hij van gezegd had: de Eeuwige houdt de wacht tussen mij en tussen jou, want een man verbergt zich voor zijn naaste.
Lavan neemt hier de naam van de god van Avraham in de mond. Dit zal hij niet van Jaäkov vernomen hebben, maar mogelijk van zijn dochter Lea.
Is het slot een filosofische uitspraak? Er is hier sprake van ´man´ en niet van ´mens´.
Naaste: de makker en tegelijkertijd concurrent.
Vers 50: Als jij mijn dochters geweld aandoet en als jij vrouwen neemt tegen mijn dochters – er is geen man bij ons – zie God is getuige tussen mij en tussen jou.
Vers 51: En Lavan zei tot Jaäkov: zie! Deze hoop. En zie! De opgerichte steen die ik geworpen heb tussen mij en tussen jou.
Werpen: een vreemd gebruik van dit woord. Het betekent ´werpen´ of ´schieten´. Meestal wordt vertaald met ´oprichten´.
Vers 52: Getuige is deze hoop en getuige de opgerichte steen. Dat ik niet de hoop zal voorbijgaan tot jou. En dat jij niet deze hoop en deze opgerichte steen voorbij zult gaan tot mij ten kwade.
Lavan lijkt hier zijn zinnen niet af te maken. Zou dit met de emoties van dit moment te maken hebben?
Vers 53: De God van Avraham en de God van Nachor zullen richten tussen ons, de God van hun vader. En Jaäkov zwoer met ontzag voor zijn vader Jitschak.
Het woord ontzag met betrekking tot Jitschak – zie vers 42 – komt hier weer terug.
Vers 54: En Jaäkov offerde een offer op de berg en hij riep zijn broeders om brood te eten en zij aten brood. En zij brachten de nacht door op de berg.

‘Hij’ hoorde (vers 1)
Dat met vers 1 van Genesis 31 een nieuw hoofdstuk begint is niet alleen in een vertaling duidelijk. Ook in de grondtekst lijkt hier een nieuw gedeelte te beginnen van de verhalen over Jaäkov. In de Nieuwe Bijbelvertaling begint dit hoofdstuk met: Eens hoorde hij Lavans zonen zeggen…Dat met het onderwerp ‘hij’ Jaäkov bedoeld is, is wel zeker. Maar dan is het erg vreemd dat de schrijver dit verhaal over Jaäkov laat beginnen zonder zijn hoofdpersoon met name te noemen, terwijl hij in vers 2 wel de naam Jaäkov noemt als onderwerp van de zin: Ook merkte Jaäkov…Logischer zou geweest zijn als hij in vers 1 in plaats van ‘hij’ ‘Jaäkov’ geschreven had, en in vers 2 ‘Jaäkov’ vervangen had door ‘hij’. Natuurlijk heeft de schrijver dit ook beseft. Dus zal hij door deze opvallende verwisseling ons iets willen meedelen. Blijkbaar zegt hij niet ronduit dat Jaäkov hoorde. Men zou zelfs kunnen vertalen ‘men hoorde’. Onder deze ‘men’ bevond zich natuurlijk ook Jaäkov. Maar net zoals het in onze tijd toegaat, zo zal het in die tijd ook toegegaan zijn. De zonen van Lavan zien met lede ogen aan hoe langzamerhand het bezit van hun vader, dat is het bezit dat zij later hopen te erven, in handen komt van Lavans schoonzoon, Jaäkov. Daar zullen zij onderling over gepraat hebben, en ook met hun vrouwen en goede vrienden. De uitdrukking ‘door te zeggen’ wijst er wel op dat Jaäkovs zwagers hun ongenoegen wel op een formele manier geuit hebben. Het lijkt voor de hand te liggen dat de dochters van Lavan, Lea en Racheel, deze praatjes ook ter ore gekomen zijn. En zo zullen deze woorden ook bij Jaäkov terecht gekomen zijn. En dan gaan Jaäkovs ogen open. Vers 2 begint namelijk in de grondtekst niet met ‘Ook merkte Jaäkov’, maar met ‘Jaäkov zag’.
Door te schrijven ‘hij/men’ hoorde geeft de schrijver aan dat de uitspraak van zijn zwagers Jaäkov niet rechtstreek hebben bereikt, maar via de praatjes van anderen.
Jaäkov zag het gelaat van Lavan (vers 2)
Jaäkov heeft twintig jaar gewerkt bij zijn oom en schoonvader Lavan. Hij heeft vernomen dat zijn zwagers afgunstig geworden zijn en hem beschuldigen van het zich onterecht toe-eigenen van hun bezit. Hierdoor zijn Jaäkovs ogen blijkbaar open gegaan, want in vers 2 staat: Jaäkov zag het gelaat van Lavan, en zie! Hij was niet met hem als tevoren. Helaas is ‘het zien’ en ‘het gelaat’ in de Nieuwe Bijbelvertaling verdwenen. Daar is vertaald: Ook merkte Jaäkov dat Lavan niet meer zo vriendelijk tegen hem was als voorheen. Maar ‘het zien’ van Jaäkov is logisch nadat in vers 1 verteld is dat hij hoorde. Nadat hij vernomen heeft dat er over hem gekletst werd, gaat hij met eigen ogen zien wat hier van waar is. Hij ziet het gelaat van Lavan. Met het woord ‘gelaat’ wordt niet alleen het aangezicht bedoeld, maar ook de houding en het gedrag van een persoon. Pinchas Peli, een Joods schrijver, zegt over ‘het zien’ van Jaäkov: Was het gelaat van Lavan veranderd tegenover Jaäkov? Geen sprake van, want vanaf het eerst ogenblik dat Jaäkov bij zijn oom kwam, heeft deze hem gepoogd te bedriegen. Hij heeft hem uitgebuit en bedrogen. Het gelaat van Lavan was niet veranderd, maar Jaäkovs ogen gingen hier open en Jaäkov ging op een andere manier zien.
Maar hoe zit het dan met de verandering van het gedrag van Lavan? De tekst spreekt ook niet van een verandering in het gedrag van Lavan. Er staat allen maar: Hij was niet met hem. Dit klopt met alles wat al tevoren over het gedrag van Lavan ten opzichte van Jaäkov verteld is. Lavan had in wezen niet veel op met zijn schoonzoon. En de betekenis van ‘als’? Dit woord heeft de betekenis van ‘ongeveer als’, ‘net als’. Bedoeld is dus dat Lavan niets met Jaäkov op had, net als vroeger. Alleen gaat Jaäkov dit nu pas beseffen.
De tent van Lea in en uit (vers 33)
Het is een vreemde volgorde die de tekst van vers 33 aanhoudt. Lavan verdenkt Jaäkov als eerste als degene die zijn huisgoden gestolen kan hebben. Vandaar dat hij het eerst diens tent doorzoekt. Als hij de huisgoden daar niet vindt is de tweede verdachte op zijn lijstje Lea. Hij had toch al nooit veel op met zijn oudste dochter. Maar ook daar vindt hij ze niet. Maar ook vindt hij ze niet in de tent van beide dienstmeiden. Hij zal ze daar ook nauwelijks verwacht hebben, want zo’n diefstal zag hij hen niet plegen. En dan wil hij als laatste de tent van Racheel binnengaan. Maar dan zegt de tekst: Hij ging de tent van Lea uit. Dit betekent dat hij tussen het doorzoeken van de tenten der dienstmeiden en daarna het doorzoeken van de tent van Racheel, voor de tweede keer de tent van Lea is binnengegaan! Wij kunnen alleen maar gissen naar Lavans beweegredenen hiervoor. Als hij Lea extra verdacht, waarom Jaäkov dan niet? Of zou hij vermoeden dat Racheel de huisgoden had, en wilde hij deze ontdekking uitstellen? Of, en dat lijkt mij het meest voor de hand liggend, heeft Lea hem zelf opnieuw haar tent binnengeroepen. Lea met haar bijzondere ogen zal gezien hebben dat Racheel de huisgoden had. En nu haar vader deze dreigt te ontdekken bij Racheel, neemt zij hem apart en dreigt hem met de bekendmaking van het familiegeheim als hij de afgoden vindt. En Lavan doet in vers 34 en 35 zijn uiterste best de afgoden níet te vinden, terwijl het voor een listig man als Lavan duidelijk moest zijn dat Racheel ze verborgen had, en ook wáár zij ze verborgen had.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.