Joods-Christelijke Dialoog

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

In het begin van… Van wat?

Het eerste woord van de Hebreeuwse Bijbel, ‘resjiet’, wordt zowel vertaald als ‘(een) begin’ als ‘ het begin van’. Soms staat het namelijk zelfstandig (als zogenaamde status absolutus), soms als status constructus (voorgevoegd aan een naamwoord) bij een zelfstandig naamwoord. In het modern Hebreeuws wordt dit laatste ‘smichoet’ genoemd.
Wat het woord ‘beresjiet’ betreft, dit woord komt in de hele Tenach alleen maar voor in de status constructusvorm: zie Jeremia 26:1, 27:1, 28:1 en 49:34. Alleen in Genesis 1:1 lijkt het ‘absoluut’ te staan, want er volgt geen naamwoord op.
Maar omdat van de vijf keer dat dit woord voorkomt, het vier keer in de status constructusvorm staat, ben ik geneigd het de vijfde keer, Genesis 1:1, ook zo te lezen.
Als de Masoreten echt de absolute vorm ‘in hét begin’ hadden bedoeld in Genesis 1, hadden ze gevocaliseerd ‘baresjiet’ (mét het lidwoord). (De Samaritaanse versie leest het zo; zie het commentaar in de Biblia Hebraïca Stuttgartensia).
Als ik probeer de gedachtengang van de Masoreten te volgen hebben zij dit probleem onderkend: ‘beresjiet’ is niet absoluut bedoeld, maar als status constructus ‘in het begin van’. Maar vóór een werkwoordsvorm is dit heel ongebruikelijk.
Vandaar hun scheidend accent na ‘beresjiet’, daarmee aangevend dat het niet als status constructusvorm bij ‘bara’, (hij had geschapen) gelezen moet worden.
En omdat alle vier keer in Jeremia achter ‘beresjiet’ het woord ‘koningschap’ staat (met twee verschillende woorden weergegeven), vul ik dit begrip in Genesis 1:1 in gedachten in, ná ‘beresjiet’, en vóór het scheidend accent.

Als enigszins onderbouwing van deze gedachte citeer ik wat prof. A. van Selms schrijft in Genesis I (POT) op blz. 20:
‘In den beginne’: De uitdrukking herinnert aan een eigenaardigheid van zowel de Hebreeuwse als de Akkadische historiografie: het tijdverloop tussen het optreden van een koning en het begin van het nieuwe jaar wordt ‘het begin der regering’ genoemd. In Juda is deze tijd niet in het geheel der regeringsjaren van de desbetreffende vorst berekend. Gedurende die maanden of dagen is de koning dus wel koning, maar in oneigenlijke zin: eigenlijk wordt hij eerst bij de troonsbestijging op het nieuwjaarfeest koning. Het koningschap des Heren is voor de oudtestamentische schrijvers een heerschappij over zijn schepping; vóór de schepping kan men daarvan niet spreken en dus wordt de eerste scheppingstijd gezien als ‘het begin der regering’, de tijd die vóór de eigenlijk heerschappij valt, hoewel daarmee niet ontkend wordt, dat de Here ook vóór de schepping koning was.
Het ontbreken van het bepalend lidwoord in de masoretische tekst kan zo verklaard worden: in de hebreeuwse uitdrukking, zoals ze in de aangehaalde teksten uit Jeremia voorkomt, kan het niet gebruikt worden, aangezien ‘van de regering’ volgt.

Van Selms zegt dus dat God al koning was voor er van schepping sprake was. Maar van zijn echte koningschap was pas sprake ná het begin van de schepping.
Deze gedachte lijkt me in overeenstemming met mijn eigen gedachten over ‘beresjiet’ in Genesis 1:1.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.