Joods-Christelijke Dialoog

Eén stuk hout of meerdere stukken?

In Ezechiël 37 vers 15-37 wordt gesproken over de toekomstige eenheid van Juda en Israël. Juda, het zuidelijke rijk, vormde in de tijd van koning David en Salomo met het noordelijke rijk Israël een soort tweestatenbond met één koning aan het hoofd. Ezechiël profeteert dat deze twee staten tot een echte eenheid samengevoegd zullen worden. Hij gebruikt daarbij het beeld van twee stukken hout die samengevoegd worden tot één stuk hout.
Nu is er iets opmerkelijks in de uitspraak van Ezechiël wanneer hij het heeft over de stukken hout in de hand van hemzelf in vers 17 en die in de hand van God in vers 19.
In vers 17 staat (in de HSV): Breng ze dan bij elkaar, het ene bij het andere, tot één stuk hout, zodat ze in uw hand één worden.
En in vers 19 staat: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het stuk hout van Jozef nemen, dat zich in de hand van Efraïm bevindt, en van de stammen van Israël, zijn metgezellen, en Ik zal ze tot één stuk hout maken. Ze zullen in Mijn hand één worden.
Ook andere vertalingen geven de hier dikgedrukte gedeelten weer alsof de taalkundige constructie gelijk zou zijn. Maar dat is niet het geval. De volgorde van de woorden en de woorden zelf zijn in beide zinsdelen gelijk, met uitzondering van de uitdrukkingen ‘jouw hand’ en ‘mijn hand’. Maar er is nóg een (klein) verschil. Oussoren vertaalt terecht in vers 17 ‘tot één’, en in vers 19 ‘één’.
Naast deze twee verschillen is er nog een derde verschil dat in vertalingen niet weergegeven wordt. In vers 17 staat namelijk het meervoud van één: ‘énen’, en in vers 19 het enkelvoud: ‘één’. *

Omdat bovengenoemde versgedeelten zowel qua woorden als zinsbouw gelijk zijn, moet wat níet gelijk is, een speciale betekenis hebben. Dat ‘jouw hand’ (de hand van de profeet) verschilt van ‘mijn hand’ (die van God) is wel duidelijk. Maar hoe is het met het verschil tussen ‘tot énen’ in vers 17 en ‘één’ in vers 19? Dit op dezelfde manier vertalen lijkt me in elk geval niet juist. Net als een menselijke hand volkomen verschilt van Gods hand, zo zal de betekenis ‘tot énen’ verschillen van ‘één’.
De betekenis van de zinsnede in vers 17 moet volgens mij dan ook zijn: in jouw hand zullen ze worden tot énen, dat is ‘tot meerdere’. In dit geval blijven het twee stukken hout. **Pas als God zelf de twee stukken in zíjn hand neemt, in vers 19, worden ze echt een eenheid. Hoe de profeet ook zijn best doet om de twee stukken hout samen te voegen (vers 17), het blijven twee aparte stukken hout. Het is wachten tot God zich ermee bemoeit.

N.B.: De opdracht aan de profeet, in vers 17, om de twee stukken hout samen te voegen, wat niet lukt, wordt in vers 15 ingeleid met ‘HEER’(SV)/’de Ene’(Oussoren). Als het samenvoegen wel lukt door God zelf wordt dit ingeleid met ‘Heere HEERE (SV)/’mijn Heer, de Ene’ (Oussoren).

* Het woord ‘één’ komt in Ezechiël 37 tien keer voor in het enkelvoud, waarvan zelfs drie keer in vers 17. Het meervoud ‘énen’ alleen in vers 17. Mogelijk heeft dit aantal van 10 + 2 = 12 symbolische betekenis, als aanduiding van volkomenheid?
** N.B.: Dat niet het woord ‘twee’ gebruikt wordt in plaats van ‘énen’, zal m.i. zijn omdat het woord ‘twee’ een tweeëenheid aangeeft, en in Ezechiëls hand zijn deze twee rijken nog volkomen gescheiden.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.