Joods-Christelijke Dialoog

Koningen 2. 05 - Piet van Midden

Onderstaande tekst werd eerder gepubliceerd in “Van Ver Halen, een verhaal achter de bijbelverhalen”, Meinema 2005.

Dr. Piet van Midden doceert Hebreeuws aan de Tilburg School of Catholic Theology, afdeling Bijbelwetenschappen en Kerkgeschiedenis. Hij is op social media actief met een dagelijkse snelcursus Hebreeuws, is schrijver, uitgever en adviseert de reisorganisatie High Flight International.

NAÄMAN (II Koningen 5)
Het verhaal over Elisa en Naäman is een prachtig voorbeeld van bijbelse vertelkunst. Naäman is een Syrische generaal. Syrië is een erkende vijand en de koningen van Israël hebben hun handen vol aan de Syriërs vanwege concurrerende belangen in het noordoosten, het strategisch belangrijke Gilead en de Golan. Naäman is nota bene een generaal aan wie de Heer een overwinning heeft geschonken (5:1). Je krabt even achter je oren als je zoiets leest. Hoe zit dat met Israëls God? Al meteen blijkt waar het probleem zit: Naäman is melaats. Onder die hoge pet schuilt een breekbare man. En de God van Israël valt nu eenmaal op kwetsbare types ook al hebben ze indrukwekkende uniformen aan en een batterij aan onderscheidingen opgespeld gekregen.
Deze grote en bij de koning in aanzien staande generaal heeft een jong Israëlitisch meisje rondlopen, een hulpje van zijn vrouw en die is de aangever van de oplossing:
‘Was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, die zou hem wel van zijn melaatsheid afhelpen’ (5:3).
Komisch genoeg luistert Naäman naar haar en komt met haar verhaal bij de koning van Syrië. Die krijgt geen naam, netzomin als straks de koning van Israël. Dat doet er ook niet zoveel toe, want koningen doen er niet toe! De koning van Syrië zet meteen zijn diplomatieke dienst in: er wordt een brief geschreven, uiteraard aan de koning van Israël. Want zo gaat dat in Syrië: daar maken koningen de dienst uit en mogen profeten naar hun pijpen dansen. Er gaat ook een forse hoeveelheid geld tegenaan: tien talenten zilver en zesduizend sikkels en nog tien stel bovenkleding. Een talent is 34272 gram en een sikkel 11,424 gram. De genezing van de Naäman is dus een forse aderlating voor de schatkist van Syrië. De kleren zijn ook hoogst begerenswaardig. Achan ziet een ‘mantel van Sinear (=Babel)’ (Joz. 7:21) bij de buit in Jericho en die brengt zijn hoofd op hol. Uit teruggevonden koninklijke archieven weten we hoe belangrijk (en duur) mantels zijn in de onderlinge contacten. Naäman kan wat dat betreft dus met een gerust hart afreizen.
De koning van Israël schrikt van de brief. Hij kan die niet anders lezen dan een truc om weer te worden overvallen en scheurt zijn kleren en zegt:
‘Ben ik soms eem god om te kunnen doden en levend te kunnen maken, dat hij
nu het verzoek richt om een man van zijn melaatsheid af te helpen? Werkelijk waar, denk na, let op: hij zoekt ruzie met mij’ (5:7).
Het aardige is natuurlijk dat koningen dat inderdaad doorgaans denken, of in elk geval doen alsof ze heer zijn over leven en dood. Alleen als het eropaan komt, geven ze niet thuis. Zo ook de koning van Israël. Daarom stuurt Elisa hem de boodschap dat Naäman bij hem kan komen. Niet dat er een koning in Israël is, is van belang, maar dat er een profeet in Israël is! (5:8). Naäman rijdt meteen door. Het wordt met een glimlach geschetst: met zijn paarden en wagens houdt hij stil voor het huisje van Elisa, die niet onder de indruk is van het hoge bezoek. Slechts een bode komt naar buiten met de opdracht:
‘Ga je zevenmaal in de Jordaan wassen en je huid (Hebreeuws:vlees ) zal herstellen, je zult rein zijn.’ (5:10).’
Een cultisch reine Naäman… wie had dat gedacht van een Syriër.
Naäman wordt woedend en dist op wat ze allemaal in Damascus zouden hebben gedaan: een hele kermis aan rituelen, die hij daar allemaal stellig heeft geprobeerd voor hij zijn toevlucht zocht bij de God van Israël. Want zoiets is voor een Syriër toch een beetje een afgang.
‘Veel te makkelijk, dat kan niet goed zijn!’ is zijn feitelijke reactie. Je moet al op het niveau van een slaaf denken om je te realiseren op welk niveau de God van Israël werkt. Naämans slaven vragen zich het omgekeerde af: waarom zou je het moeilijk doen als je het makkelijk kan? En baat het niet, dan schaadt het niet, dat bad in de Jordaan.
Overigens: tot de dag van vandaag gebruiken huidpatiënten de heilzame stoffen uit de Jordaan en Dode Zee. Het is een complete industrie geworden. De bronnen van de Jordaan en Dode Zee als kuuroorden zijn al heel oud. Misschien heeft de verteller zoiets in zijn achterhoofd gehad. In dit verhaal speelt dat overigens geen herkenbare rol.
Naäman laat zich opnieuw op het goede spoor zetten: eerst door het keukenhulpje, nu door zijn slaven. Het is wel wennen voor zo’n generaal. Maar hij baadt zich zeven maal en hij wordt rein:
‘Zijn vlees (huid) werd weer als het vlees van een kleine jongen: hij werd rein.’ (5:14)
Nu keert hij meteen terug naar de godsman. Het hele gevolg gaat weer mee. Hij zegt:
‘Zie, nu weet ik dat er geen god is op de hele aarde, alleen in Israël! Welaan, neem toch een zegen aan van uw knecht’ (5:15).
De opeenvolging van deze twee zinnen is zo aardig: hij knoopt aan zijn kennis van Israëls God meteen het verstrekken van relatiegeschenken. Alsof het daarom te doen is, alsof het niet om een God gaat die schenkt in plaats van een god die tegen betaling diensten verricht. ‘Neem toch een zegen aan van uw knecht’ staat er letterlijk in de Hebreeuwse tekst van vers 15. Naäman moet er dan ook niet aan denken om iets aan te nemen.
Toch is hij nog niet van Naäman af, want de generaal wil met zijn pas verworven geloof iets in Damascus doen. En hoe werkt dat dan? Hij wil een paar ezelslasten aarde mee om in Damascus een eigen stukje heilig land te beginnen, een soort isolerende laag tussen de grond en hemzelf. En verder: als hij met zijn koning op de cultische toer is en zich met hem ritueel moet neerbuigen in de tempel van de god Rimmon, hoe staat de profeet daar tegenover? Het antwoord is van een verbluffende eenvoud: ‘Ga in vrede.’ De profeet zegt geen ja en geen nee. Wat hij doet, is goed als het maar tot vrede strekt.

Het profetenknechtje Gechazi heeft het allemaal gevolgd en hij begrijpt niet waarom de profeet niets heeft aangenomen. Die Syriër is rijk zat en… Hij rent achter hem aan en dist een smoes op: er is profetenbezoek gekomen en nu wil Elisa hun wat geven. Naäman is als een kind zo blij. Nu kan hij gelukkig toch betalen. Want zo’n zegen die je zomaar ontvangt, vindt hij maar niets.
Gechazi, de profetenleerling, heeft buiten de profeet gerekend. Die is immers een ziener en ziet hem slepen met zijn zilver en zijn mantels.
Het oordeel is er naar: Gechazi krijgt de melaatsheid van Naäman. De vreemdeling ruilt met de in huis geborene. We zagen dat ook bij Rachab en Achan. Naäman mag de rijke Syriër zijn, Gechazi moet profetenzoon zijn en geen Naäman worden. En dan is een profetenmantel genoeg.