Joods-Christelijke Dialoog

Samuël 1, 01: 1-20 - Pieter Goedendorp

Zondag 17 juli 2016 
Zondag 21 juli 2019
Zondag 17 juli 2022

De gelofte van Hanna en de geboorte van Samuël

door Pieter Goedendorp

We slaan deze lezing op de vijfde zondag van de zomertijd op, naast de evangelielezing uit Lucas 10: 38‐42: Jezus in gesprek met Marta en Maria over “het enig noodzakelijke.”

Het is goed om te bedenken dat in de synagoge deze geschiedenis – of eigenlijk het ruimere gedeelte 1 Samuël 1: 1 – 2:10 - klinkt als haftara op de eerste dag van Rosh Hashana. Op de Jom Teruah (‘Dag van de Ramshoorn’ ) die in het Jodendom een periode van tien dagen inkeer inluidt, vertelt de profetenlezing van de kracht van het gebed. Hanna, om haar kinderloosheid tot wanhoop gedreven, richt zich in gebed tot God om bij Hem uiteindelijk verhoring te vinden. In de Toralezing, uit Genesis 21, wordt op die dag van de geboorte van Izaäk verteld: de onvruchtbaarheid van Sara is voorbij. De haftara weerspiegelt dat in het einde aan Hanna’s onvruchtbaarheid. De Talmoed (Rosh Hashana 11a) ziet in Rosh Hashana de dag der herinnering en acht het einde van de onvruchtbaarheid van een vrouw als het belangrijkste voorbeeld van Gods omzien naar de mensheid. In de geboorte van ieder kind herhaalt zich immers de schepping van de wereld.

Met een ‘wajehi’ begint de geschiedenis van Samuël. Je zou het in het Nederlands kunnen vertalen met ‘Er was een man.’ Zó gezegd, klinkt dat als het begin van een sprookje. Maar dat is het niet. Met ‘wajehi’ wordt een hier een wending in de geschiedenis. Wat voorafging, de periode van de rechters, krijgt in wat hier te gebeuren staat een ander vervolg. Merk daarbij op dat in de Tenach de Samuël-boeken onmiddellijk volgen op het boek Rechters. (Ruth is daar in de christelijke canon vanuit de Joodse Geschriften tussengevoegd!). Waar Rechters afsluit met de vaststelling ‘In die tijd was er geen koning in Israël; ieder (ish) deed wat goed was in z’n ogen’ sluit 1 Samuël 1: 1 daar direct op aan: ‘wajehi ish’ – ‘er was iemand...’ En de naam van die man was Elkana – ‘El-kana’. De naam is een teken: ‘God heeft geschapen.’

Het gaat alleen in de geschiedenis niet allemaal vanzelf. Dat blijkt uit de introductie van het huis van Elkana. Twee vrouwen heeft hij, Hanna en Peninna , waarvan Peninna wel zonen en dochters had maar Hanna niet. Dat staat Elkana niet in de weg om Hanna lief te hebben. Daar duidt ook de betekenis van háár naam op: ‘genegenheid / genade.’

Elkana is gewend om jaarlijks op pelgrimage naar Silo te gaan om in het heiligdom daar te offeren en de “Heer van de hemelse machten” te vereren. Merk op dat de naam ‘JHWH tsebaot’ hier voor het eerst in de Tenach gebruikt wordt. In 1 en 2 Samuël zal het tien keer voorkomen. (En om volledig te zijn: in 2 Samuel 5: 10 in combinatie ‘JHWH elohe tsebaot’ een elfde keer). We zijn gewend de term te vertalen met ‘Heer van de legerscharen,’ maar zou ook heel wel kunnen verwijzen naar Gods overmacht in bredere betekenis: alle macht hoort aan de Heer. Er breken waarachtig andere tijden aan in Israël!

Elkana geeft ten behoeve van het offer aan Hanna, omdat hij haar lief had, het mooiste stuk offervlees. Waar dat goed voor is? Moet het de grond van de rivaliteit tussen de twee vrouwen aangeven? De twee verschillen al enorm: de één kinderrijk, de ander kinderloos. Achter de competitie schuilt een ander thema: Peninna staat voor de vruchtbaarheid die de natuur haar gaf. Ze is in die zin een geslaagde vrouw. Hanna moet het doen met haar toegesloten schoot. Ook al is haar man op haar gesteld, voor de toekomst van Israël telt ze niet mee.

In haar droefheid gaat Hanna te tempel binnen. Ze bidt om ontferming (‘rachamim’ ) over haar moederschoot (‘rechem’) en doet de gelofte dat het kind dat –zo de Here wil- geboren zal worden een nazireeër zal zijn, aan God toegewijd. Haar gebed klinkt in opbouw als een klaagpsalm. Vergelijk maar eens met psalm 22!

Dat haar stil gebed een keerpunt is, wordt gemarkeerd door het meteen daarop volgende ‘wehajah’: Eli merkt Hanna op. Dat wil zeggen: de hogepriester ziet haar wel, maar begrijpt aanvankelijk niet wat er gebeurt, vermoedt dronkenschap en spreekt Hanna daarop aan.

Het gebrek aan geduld bij Eli zou verklaard kunnen worden uit de rol die wijn speelt binnen de kanaänitische vruchtbaarheidscultus. Hosea en Amos verwijzen daarnaar. Zulke afgodendienaren zie je als hogepriester liever niet in je tempel! Maar in het verhaal is het tegelijk haast ironisch, dat de vrouw die haar daarnet nog de nazireeërgelofte voor haar toekomstig kind aflegde, zelf van dronkenschap wordt verdacht!

Pas wanneer Eli beseft wie hij voor zich heeft , verandert er iets in zijn attitude. Was het het horen van haar naam? Opende ‘Hanna’ als een wachtwoord de dimensie van Gods genade? Je zou het haast denken! Op Hanna’s toelichting antwoordt Eli met ‘Ga in vrede’ en de aanzegging van vervulling van haar vraag: ‘De God van Israël zal je geven wat je gebeden hebt.’ Die goede woorden, de zegen van de priester, werken meteen door. Hanna voegt zich als een andere vrouw weer bij haar familie.

In één vers wordt daarna het vervolg geschetst. De volgende morgen staat de familie op, buigt zich voor de Heer, aanvaardt de terugreis; thuis ‘bekent’ (‘wajjeda’) Elkana zijn vrouw Hanna , waarop de Heer hààr gedenkt en de eerst onvruchtbare vrouw zwanger wordt. Soms gaat het snel. En tegelijk mag niet vergeten worden hoe die wending überhaupt op gang is gekomen: dat was door de vasthoudendheid van die onvruchtbare!

In vers 20 eindigt de perikoop zoals ‘ie begon: met de markering van ‘wajehi’. Het geschiedde na verloop van dagen dat Hanna zwanger werd en een zoon baarde.

Na alle wendingen waarmee het uiteindelijk op de geboorte van de profeet die de koningentijd in Israël zal inluiden, gebeurt er wanneer het op zijn naamgeving aankomt, toch nog iets vreemds. ‘Ze noemde hem Samuël (‘Shmu ‘el’), want, zei ze, ik heb hem van de Heer gebeden.” Merk alleen op dat de naam Samuël géén verband houdt met het werkwoord ‘sha’al’ - ‘bidden / vragen.’ Eerder beduidt de naam ‘De Heer heeft gehoord.’ De van het werkwoord vragen / bidden - sha’al - afgeleide eigennaam is Sha’ul: Saul, Israëls eerste koning!

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.