Joods-Christelijke Dialoog

Lucas 02: 41-52 - Eeuwout Klootwijk

Zondag 2 januari 2022

De twaalfjarige Jezus van Max Liebermann

door Eeuwout Klootwijk


In 1879 exposeerde de Joodse Max Liebermann zijn schilderij over de
twaalfjarige Jezus in de tempel. Het is een Jezus met donker ongekamd haar, kleren in de war, barrevoets en zelfbewust gebarend. Het schilderij veroorzaakte een enorme opschudding. Een criticus schreef, dat het hier ging om ‘de meest lelijke en impertinente joodse jongen die men zich voor kan stellen’. Geschokt en onder druk schilderde Max Liebermann Jezus over, nu met lang blond haar, een keurig vallend kleed, sandalen, ingehouden gebaren. Een Jezus die voldeed aan de christelijke normen. Liebermann zou nooit meer een religieus onderwerp schilderen.

EK1       EK2


Voor mij is dit verhaal en dit beeld een eye-opener. Lang werd alles wat niet-Joods was als authentiek christelijk gezien. En alles wat Joods was, daar was wat mee. Dat moest veranderd, bekeerd, genegeerd worden. Sinds 1879 is er veel in de joods-christelijke relaties veranderd. De Tweede Wereldoorlog en de Sjoa trekken diepe sporen en hebben mede geleid tot andere visies en verhoudingen. Dat proces is nog volop gaande. In vrijwel alle serieuze theologische benaderingen is er erkenning van de Joodse identiteit van Jezus en zijn leerlingen. Ook van Joodse zijde is er - hoewel nog steeds marginaal - steeds meer aandacht gekomen voor de Joodse Jezus. Hij is één van hen. Toen ik mij daar zelf rond 2000 in verdiepte, ontdekte ik hoe Joodse wetenschappers, schrijvers en kunstenaars in alle diversiteit vrijwel zonder uitzondering Jezus verbinden met zijn Joodse achtergrond, context, traditie . Jezus is heel joods en aards. De les van de kwestie Max Liebermann is: je moet Jezus niet christelijk aankleden, je moet zijn joodzijn laten zien. En dat is wat kerk en jodendom samen veel meer zouden kunnen doen: in theologie, liturgie, verhaalvorm en kunst.
Opgaan naar Jeruzalem

“Drie maal per jaar moeten alle mannen dus voor de HEER, uw God, verschijnen op de plaats die Hij zal kiezen: voor het feest van het Ongedesemde Brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest”, staat er in de Tora (Deuteronomium 16:16). Dat was wat veel, schrijft Daniël de Waele, zeker voor Joden uit de diaspora, die deze pelgrimstocht waarschijnlijk een keer in hun leven maakten. Maar ook voor Joden uit de regio was dit een kostbare en tijdsintensieve zaak. Desondanks kwamen velen tijdens het Pesachfeest naar Jeruzalem: naar schatting tussen de 300.000 en 500.000 bezoekers. Dat kon zorgen voor politieke en sociale spanningen (Josephus vertelt over onlusten en vermeende messiassen). Maar ook voor economische bedrijvigheid. De stad bood veel accommodatie, maar ook in de naburige dorpen kon men tijdens de feesten terecht, vertelt De Waele. Zo verbleef Jezus met zijn discipelen op het paasfeest in het nabij gelegen Bethanië.

Waar de ouders van Jezus met de twaalfjarige Jezus verbleven, vertelt Lucas niet. Wel dat ze blijkbaar jaarlijks deze tocht ondernamen (kat’ etos). Vgl. 1 Samuël 1:3, waar eveneens sprake is van een jaarlijkse pelgrimsreis (Elkana met zijn vrouwen Hanna en Peninna) naar een heiligdom, in dit geval Silo. In vs. 42 wordt de gebruikelijke term voor deze pelgrimage gebruikt: anabainontoon, opgaan.

Joods onderwijs

Het is verleidelijk om bij de twaalfjarige Jezus te denken aan een bar mitswa (de religieuze volwassenwording van Joodse jongens) te denken, maar dat is het niet. Dat rabbijnse gebruik kwam pas later op en wordt in de Misjna vermeld (m.Nidd.5.6 en m.Avot 5.21). Wel is er in het jodendom van de eerste eeuw duidelijk sprake van onderwijs aan vooral joodse jongens. Meisjes konden ook het nodige leren, maar vaak als passieve toehoorder bij religieuze feesten. Er zijn geen teksten die vermelden dat meisjes in leerhuizen aanwezig waren. Volgens Daniël de Waele kende het joodse onderwijs in de eerste eeuw een driedeling naar Grieks model:
a) Van 5 of 6 tot 11 of 12 jaar gingen jongens naar de Bet Sefer, het huis van het boek waar de schriftelijke Tora werd onderwezen.
b) Daarna werd de leerling toegelaten in de Bet Talmud, het huis van de Lering, van 12 tot 13 jaar. Daar werd de mondelinge wet - de wetstradities van de farizeeën - onderwezen.
c) Wie ervoor voelde, ging daarna naar de Bet Midrasj, het huis van de uitleg, als voorbereiding om schriftgeleerde te worden, of leraar, rechter of hoofd van de synagoge.
Het is allemaal niet duidelijk in hoeverre Jezus een deel van dit onderwijs genoten heeft, maar aannemelijk is dat hij naast de Tora ook kennis had van de mondelinge traditie van de farizeeën.

Dat van grote mensen indrukwekkende jeugdverhalen worden verteld, is een bekend historisch motief. Josephus vertelt daar zelf over in Uit mijn leven (2.9): “Ik verwierf op grond van mijn studieresultaten de reputatie over een uitstekend geheugen en een hoge intelligentie te beschikken. Toen ik nog een jongen was - ongeveer veertien jaar oud - complimenteerde iedereen mij met mijn voorliefde voor boeken. Voortdurend kwamen de hogepriesters en notabelen van de stad mij raadplegen over bijzondere kwesties in onze wetten.”

Na drie dagen

Als Maria en Jozef (hun namen worden hier overigens niet expliciet genoemd, telkens is er sprake van ‘ouders’, ‘vader’ en ‘moeder’) na het pesachfeest op de terugweg zijn en merken dat Jezus niet bij hen is, gaan ze op zoek naar hem. Na drie dagen vinden ze hem in de tempel. ‘Na drie dagen’ is synoniem met ‘op de derde dag’. ‘Op de derde dag’ ziet Abraham de plaats waar Izaäk moet worden gebonden op de offerplaats (Gen. 2:4). Lucas laat dat ‘op de derde dag’ nog een aantal keer terugkomen: 9:22, 18:33, 24:7.21.46. Het is de staande uitdrukking voor een beslissend moment.

Huis van mijn Vader

In dit gedeelte wordt een ironisch spel gespeeld met de term ‘vader’. Jezus’ moeder vertolkt haar ongerustheid en ontzetting door ook naar Jezus’ vader te verwijzen: ‘Je vader en ik hebben met angst in het hart naar Je gezocht’ (Lc 2:48, NBV21). Waarop Jezus een verwijzing maakt naar, ja naar wat? De NBV21 vertaalt met: ‘in het huis van mijn Vader’. De Herziene Statenvertaling: ‘in de dingen van mijn Vader’. De Naardense Bijbel: ‘in wat van mijn Vader is’. In het Grieks staat er: ‘en tois tou patros mou’, ‘in die (dingen) van mijn Vader’. De toevoeging ‘huis’ lijkt ontleend te zijn aan Johannes 14:2: ‘In het huis van mijn Vader zijn veel kamers’. In de Tenach komt de uitdrukking ‘huis van mijn vader’ wel voor, maar dan in een vrij letterlijke betekenis en nooit als verwijzing naar de tempel. In de vertaalaantekeningen van Huub Oosterhuis en Alex van Heusden bij deze tekst wordt m.i. een duidelijke richting gewezen: ‘Volgens deze tekst heeft Jezus in het leerhuis, als bar mitswa, dat wil zeggen in de overweging der Schriften, de God van Mozes en de Profeten herkend als zijn vader.’

De terugweg

Hoewel Jezus niet begrepen wordt, wordt de terugreis aangevangen. Hier wordt het woord katebe, letterlijk ‘hij daalde af, gebruikt, van het bergland van Jeruzalem naar het heuvelland van Galilea. Het onderwijs werpt verdere vruchten af, al worden hierover geen details verstrekt. ‘En Jezus groeide in wijsheid, in gestalte, in genade voor God en mensen’ (vert. Huub Oosterhuis).

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.