Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 08: 6-16 - Birke Rapp

Zondag 23 april 2017
Zondag 19 april 2020
Zondag 16 april 2023


Het opdrogen van de aarde: Een nieuw begin

Door Birke Rapp

Genesis 8 vormt het keerpunt in het verhaal van de vloed. Tot aan dit hoofdstuk gaat het over de vloed in aankondiging en uitvoering. Na alle voorbereidingen, om een klein deel van mens en dier in de ark te laten overleven en te redden geeft Genesis 7,17-24 een stapsgewijze beschrijving van het aanzwellen van de watervloed: hoe de wateren zich vermeerderen en aan kracht toenemen, hoe ze stijgen en uiteindelijk ook de hoge bergen bedekken en hoe zij al het leven verdelgen. De wereld staat 150 dagen helemaal onder water. Het is een terugdraaien van de schepping: de scheiding tussen water en aarde is opgeheven.
En dan horen wij in Genesis 8,1 dat God aan Noach en de dieren in de ark denkt en dat hij zijn geest (roeach) in de vorm van een sterke wind / storm (roeach) over de aarde laat gaan en de wateren tot bedaren komen, rustig worden. De formulering van “Gods Geest boven de wateren” herinnert aan het begin van het scheppingsverhaal, waar Gods Geest nog voor de eerste dag boven de oppervlakte van het water zweeft. En ook het verdere vervolg van het verhaal in Genesis 8 vertonen parallellen met het scheppingsverhaal.

Zo wordt op de tweede dag van de Schepping (Gen 1,6-8) het water gescheiden in water boven een uitspansel (“hemel” genoemd) en water dat onder het uitspansel (= aarde) is. Ook in Genesis 8,2 wordt het water uit de hemel en uit bronnen van de aarde teruggedrongen, weer gescheiden als het ware.
Op de derde dag van de Schepping (Gen 1,9-13) komt er een scheiding tussen de wateren onder de hemel (= de zeeën) en het droge (= de aarde). En op diezelfde aarde komen vervolgens gewassen op: kruiden en bomen. Parallellel hieraan zien wij hetzelfde ook na de vloed in Genesis 8,6-15: de aarde wordt stapje voor stapje droger en wordt weer gescheiden van de wateren. En er is zelf sprake van het eerste echte groen dat weer aan de bomen groeit (olijftak).

Het verhaal in Genesis 8 is de beschrijving van een nieuw begin, een tweede Schepping. En het verhaal van Noach en de vogels in Genesis 8,7-15 vormt hierbij een belangrijke overgang tussen de watermassa’s en het opdrogen van de aarde.

Het verhaal van de vogels, een geleidelijke overgang naar de droogte

Benno Jacob stelt in zijn commentaar op het boek Genesis (m.b.t. vers 12, pagina 221) vast, dat er voor het verhaal van de vogels éven veel verzen in beslag worden genomen als voor het vertellen van de watervloed in Gen 7,17-24. Dat geeft aan dit deel van het verhaal een bijzondere betekenis. Net zo als aan het opkomen van het water en afwassen van de aarde aandacht wordt besteed, zo wordt ook aan het afnemen van de watermassa’s en het langzame opdrogen van de aarde aandacht besteed. En met behulp van de vogels, die tussen aarde en hemel zweven kunnen de stappen van het opdrogen duidelijk worden beschreven.

Volgens het commentaar van Samson Raphael Hirsch op Gen 8,7, kunnen er vier verschillende stadia van het droog worden van de aarde worden onderscheiden in vier verschillende uitdrukkingen: Eerst wordt het water minder en verdwijnt (chasar - v.5), dan verdampt het water of wordt het lichter (kalal – vv. 7 en 11), vervolgens het opdrogen van de aarde (charev – v.13) en uiteindelijk het uitdrogen van de aarde (javesj – v.15). Bij dit laatste krijgt de aarde haar oorspronkelijke vastigheid weer terug.

Er wordt ook nog op een andere manier aan het vloedverhaal gerefereerd. Voordat het in Gen 7,17 veertig dagen begint te regenen wordt er nog een periode van 7 dagen gewacht. En het is na 40 dagen dat Noach in Gen 8,6 het venster van de ark opent en de vogels laat vliegen. Pas als hij nog een keer 7 dagen heeft gewacht stuurt hij de duif voor de tweede keer naar buiten en keert zij niet meer terug.

Uit deze gestructureerde opbouw van het verhaal blijkt, dat er na de grote verwoesting tijd nodig is voor de overgang naar een nieuwe periode. Het opdrogen heeft tijd nodig maar ook God en zeker de mens hebben tijd nodig om langzaam met behulp van de vogels aan de nieuwe situatie te wennen.

Waarom een raaf en een duif?

Er is een duidelijk verschil tussen de beide vogels. Over de raaf wordt alleen maar in een vers (v.7) verteld dat hij wordt uitgestuurd. De duif daar in tegen krijgt veel meer ruimte in het verhaal (vv.8-12). Zij wordt twee keer uitgestuurd en er bestaat een veel hechtere band tussen Noach en de duif dan tussen Noach en de raaf. Er is verschil in kleur (wit en zwart) en verschil in (on-)reinheid. De raaf hoort bij de onreine dieren (zie Lev 11,13-19 en Deut 14,12-18) en de duif bij de reine dieren.

Vogels horen bij het verhaal van de grote vloed, als helpers. Zij zijn met hun helicopterview “de ogen” voor de mens, om te zien hoe ver het water is gezakt. Zo worden zij ook in het Gilgamesch-Epos gebruikt, echter in een andere volgorde: een duif, een zwaluw en een raaf. Alleen de raaf keert in de epos niet terug. En het verhaal van het uitzenden van de vogels is ook een gewoonte van zeelieden uit de antieke oudheid. Op volle zee kon men uit hun vlucht opmaken of er droog land in de buurt was in welke richting het lag (U. Cassuto, Commentaar op Genesis)

In de rabbijnse bronnen komen deze twee vogels voor vanwege de specifieke eigenschappen die met deze vogels in de traditie worden verbonden:

Volgens een bron in Pirke deRabbi Eliezer 23 stuurde Noach de raaf als eerste vogel uit, omdat deze vogel zich voedt met aas. Als de raaf niet terug zou komen, dan zou dat betekenen dat het water al zo ver gezakt was om dode lichamen op de aardbodem te vinden, waarvan de vogel zich zou kunnen voeden.

Volgens Hirsch in zijn commentaar op Gen 8,7 ligt het verschil in de mate van autonomie / tamheid van de beide vogels. Na zijn mening is de raaf (orev), in tegenstelling tot de duif die een hechte band met de mens lijkt te hebben (zie de opvallende formuleringen in v.9), geen gezelschapsdier van de mens. Hij leeft in de woestijn (arava). Als hij tot de ark terugkeert, dan moet het buiten nog heel onherbergzaam zijn. Als de duif daar in tegen in al haar tamheid niet terugkeert naar Noach, dan moet het op aarde al heel erg aangenaam om te wonen geworden zijn.

In de Midrash (GenR 33,5 en bSan 108b) wordt de raaf vanwege zijn doelloos heen en weer vliegen en zijn zwarte kleur letterlijk met hopeloosheid en duisternis geassocieerd. Maar in het vervolg lezen wij over een fictief gesprek tussen de raaf en Noach (het werkwoord wa-sjov (terugvliegen) heeft ook de betekenis van “antwoorden”): De raaf klaagt erover, dat Noach van alle vogels uitgerekend hem heeft uitverkoren om weggestuurd te worden. Vanwege zijn onreinheid zijn er veel minder vogels van zijn soort aan boord dan van de reine vogels. En de tocht is gevaarlijk. Noach bevestigt dat de raaf een onrein dier is dat hij ook niet geschikt is tot verteer.
Andere rabbijnen houden de eer van de raaf echter hoog doordat zij een link leggen met het verhaal van Elia, waar de raven een belangrijke rol spelen tijdens een periode van grote droogte (GenR 33,5)

Benno Jacob borduurt hierop in zijn commentaar op het vers voort. Hij merkt op dat de raaf in vers 7 zonder doel wordt los gelaten. Bovendien blijft de vogel boven het water heen en weer vliegen totdat het water (helemaal!) opgedroogd was boven de aarde (javesj – vers 7). Volgens Jacob blijft de raaf boven het water heen en weer vliegen totdat Noach met zijn gezin en de dieren uit de ark stap. In de tussentijd dient hij als een soort “levende vlag” die heen en weer wappert om de vreugde van Noach tot uitdrukking te brengen dat er weer land is en dat de vloed voorbij is. Volgens Jacob is de raaf in de Bijbel een intelligente vogel die trouw terugkomt om zijn voer elke ochtend en avond bij Noach te halen. God beloond deze vogel door hem later naar de profeet Elia te sturen. Die mag hij in de ochtend en in de avond voedsel brengen om te overleven (voor het voeden van jonge raven zie verder ps 147,9 en Job 38,41) Op die manier is de slimme raaf voor Israel ook een bode en een beschermeling van God.

Het is goed, dat beide vogels, de zwarte raaf in zijn onreinheid, en de witte reine duif, die geschikt is om te offeren en te eten, deel hebben in dit verhaal. Beiden behoren tot de nieuwe, tweede schepping na de grote vloed waar met betrekking tot voedsel en offers veel meer onderscheid aangebracht werd als na het eerste scheppingsverhaal. In de toekomst van de nieuwe droge aarde is het van belang dat er rekening wordt gehouden met de zwarte en witte, de reine/ heilige en onreine / onheilige kanten van de mensheid. Maar dat is mijn eigen mogelijke interpretatie op de vraag, waarom juist deze twee vogels in het verhaal voorkomen, vlak voordat Noach met zijn gezin en de dieren uit de ark stappen.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.