Joods-Christelijke Dialoog

Openbaring 22: 10-21 - Adri van der Wal

Zondag 29 mei 2022

Kom !

door Adri van der Wal

Het grote verhaal is verteld, het verhaal van troost door het lijden heen en van Gods ingrijpen in de geschiedenis en zijn nieuw begin. Laat Openbaring daarin niet een vergelijkbare beweging zien als in Psalmen als Psalm 22, die eerst zingt van diepe nood en daarna van uitredding dankzij een ingrijpen (“U geeft mij antwoord!”, 22:22c) van God?
Na het grote verhaal eindigt het boek Openbaring in 22:6-21 met een epiloog. Minder verhalend dan het voorafgaande, meer een aantal uitspraken met een losser verband, uitlopend op de zegenbede in het slotvers (Openbaring 22:21), die eraan herinnert dat het boek Openbaring als een brief was geschreven.

Betrouwbare voorzegging
In de epiloog lezen we allereerst dat alles wat gezegd en getoond is, betrouwbaar is (Openbaring 22:6). In Openbaring 21:5 worden dezelfde woorden door de Eeuwige gebruikt. Alle inhoud werd door een engel, gezonden vanuit de hemel, overgebracht (Openbaring 1:1; 22:6.16). Zoals ook in het boek Daniël een engel-bemiddelaar een rol speelt (Daniël 8:16; 9:21).
De inhoud wordt als profetie getypeerd (Openbaring 22:7.10.19), bedoeld als voorzegging. Ook dat begrip komt terug uit de aanhef (Openbaring 1:3). Ook in Daniël wordt de door de engel bemiddelde inhoud verstaan als voorzegging (Daniël 8:19).
De profetie wil laten zien wat binnenkort gaat gebeuren (Openbaring 1:1; 22:6): binnenkort zal Gods nieuwe tijd aanbreken. Het boek Openbaring legt op meerdere plaatsen accent op de korte tijd tot het aanbreken van die toekomst. In Openbaring 1:3 wordt gezegd: “De tijd is nabij” (zo ook Openbaring 22:10), in Openb. 22:7.12.20: “Ik kom spoedig.” We lezen dat “Ik kom spoedig.” ook in Openbaring 3:11. Het “binnenkort” doet denken aan de tijdsbepaling in Daniël 2:28. Dat “binnenkort” kan worden gelezen als pastoraat naar de lijdende gelovigen, aan wie dit boek is gericht. Zij kunnen tot het moment van Gods ingrijpen aanbreekt, kracht halen uit het vooruitzicht en de woorden van de profetie bewaren (Openbaring 22:7.9). Ook hier wordt accent gelegd op volharding, zoals dat ook elders in Openbaring gebeurt.
Dit “binnenkort” (“weldra”) roept het gebruik op van hetzelfde begrip in het Kaddisjgebed:
Moge zijn koninkrijk erkend worden in uw leven en in uw dagen
en in het leven van het gehele huis van Israël,
weldra en spoedig.
In antwoord op de aankondiging van het spoedige aanbreken van Gods nieuwe tijd klinkt in de epiloog de biddende roep van de gemeente, aangeduid als “bruid”, dat dit vergezicht realiteit mag worden. Drie keer klinkt deze oproep in de epiloog: “Kom!” (22:17 [2x].20). In deze roep wordt de gemeente bijgevallen en versterkt door Gods Geest (22:17).

Gelukkig
De mensen die de profetie gebruiken als richtsnoer voor hun hopen en handelen, worden in deze epiloog gelukkig geprezen (22:7).
In Openbaring 22:14 vinden we de tweede gelukkigprijzing in deze epiloog. Deze refereert aan Openbaring 7:14. Beide plaatsen spreken over “gewaden wassen”, heil zoeken bij Christus.
In totaal bevat het boek Openbaring zeven gelukkigprijzingen: 1:3; 14:13; 16:15; 19:9; 20:6; 22:7.14.
Daarin zien we een taalgebruik uit TaNaCh terug, waarin mensen die in het spoor van de Eeuwige gaan, gelukkig worden geprezen (onder meer Psalm 1:1; Spreuken 3:13; 8:32.34).

Heilszekerheid
De heilszekerheid die in Openbaring 22:14 wordt uitgesproken, wordt concreet in het deelhebben aan de levensboom (verwijzing naar Genesis 2:9 en Openbaring 2:7; 22:2) en het mogen binnengaan in het nieuwe Jeruzalem.
In de stad is geen plaats voor onreinheid. In de opsomming van Openbaring 22:15 wordt aangegeven wie en wat buiten de Godsstad moet blijven. Wat het leven in de stad van God zou kunnen bedreigen moet buiten de stad blijven. Daarover wordt ook gesproken in Openbaring 21:8.27.
Honden gelden in de Bijbel als onreine dieren. Soms worden mensen in de Schrift met honden vergeleken (zo onder meer Psalm 22:17).

Verzegelen
In Daniël 12:4.9 wordt Daniël opgedragen de ontvangen woorden te verzegelen. Zij moeten verborgen blijven, wachtend op de toekomst. In Openbaring 22:10 moeten de woorden van de profetie niet verzegeld worden, omdat de inhoud zich in de nabije toekomst zal voltrekken. Er moeten door ieder keuzes worden gemaakt.

Titels
In deze epiloog klinken vele titels voor Jezus:
- “Ik ben de alfa en de omega”, (Openbaring 22:13),
- “De eerste en de laatste” (Openbaring 22:13),
- “Het begin en het einde” (Openbaring 22:13),
- “Ik ben de telg van David, zijn nakomeling” (Openbaring 22:16). Jezus’ Davidische afstamming wordt op meerdere plaatsen in het Nieuwe Testament aangegeven. Dit sluit aan bij de Joods-Messiaanse traditie. Binnen het boek Openbaring verwijst deze uitspraak naar Openbaring 5:5, waar “telg van David” en overwinning met elkaar verbonden worden. Dat klinkt ook hier door.
- “De stralende morgenster” (Openbaring 22:16). Hierin horen we Numeri 24:17, een tekst die eveneens messiaanse geïnterpreteerd werd. De morgenster kondigt de nieuwe dag aan. Hier kondigt Hij als morgenster het aanbreken van Gods nieuwe wereld aan. In Jesaja 14:12 wordt de koning van Babel betiteld als gevallen morgenster.

Uitnodiging
Aan het begin van Jesaja 55 worden dorstigen uitgenodigd om te komen en vrij te drinken van het water des levens. Deze woorden uit een passage over bevrijding (Jesaja 40-55) weerklinken twee keer in Openbaring 21-22: in 21:6 en 22:17.

Dreiging
De verzen Openbaring 22:18-19 laten zien dat het boek serieus genomen wil worden. Er klinkt een dreiging voor wie aan het boek (weer: profetie) toedoet of afdoet. De dreiging lijkt gericht op kopiisten van het boek. De woorden “toedoen” en “afdoen” herinneren aan Deut. 4:2.

Zegenbede
Het Bijbelboek Openbaring eindigt met een zegenbede. Het in deze zegenbede gebruikte begrip “genade” vinden we binnen het boek Openbaring ook in Openbaring 1:4. Daar is het geconstrueerd met het voorzetsel ἀπό, “afkomstig van”. In Openbaring 22:21 is de constructie een genitivus. Dan gaat het om een eigenschap van de Heer.
De zegenbede laat zich vergelijken met de zegenbede/-wens van Jozef aan zijn jongste broer Benjamin in Genesis 43:29.
Het begrip “genade” is in de Schrift een relatiebegrip. Het laat zich omschrijven met begrippen als “begunstiging”, “toewending”, “toegenegenheid”, “bescherming”. In TaNaCh komt het begrip “genadig” herhaaldelijk voor in combinatie met “barmhartig” (Exodus 34:6; Nehemia 9:17; Psalm 86:15; 103:8; 145:8; Joël 2:13; Jona 4:2). Tegen de achtergrond van het voorafgaande van het boek Openbaring waarin het zo sterk gaat om de volharding van de gelovigen kan dit woord “genade” ook ingevuld worden als “versterking”, “ondersteuning”, “bijstand”. Zoals de zegen in TaNaCh mensen bedoelde kracht te geven voor de weg die voor hen lag, hen daartoe te sterken.
De zegenbede is bedoeld voor “allen”. Daarmee zullen in eerste instantie de leden bedoeld zijn van de zeven gemeenten, die in Openbaring 1:4 zijn aangesproken. In Openbaring 22:18 wordt gesproken over “ieder die de profetie van dit boek hoort”. Een brede kring mag zich door deze zegenbede aangesproken weten.

Frappant is de overeenkomst van dit slotgedeelte met 1 Korintiërs 16:22. Beide teksten geven de oproep “Kom!” en de zegenbede. Paulus gebruikt in 1 Korintiërs 16:22 de Aramese term Maranatha.

afgerond: 3 mei 2022

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.