Zondag18 oktober 2020
zondag 22 oktober 2023
Kores, herder en messias van de Eeuwige
door Adri van der Wal
De Hebreeuwse Bijbel, TaNaCh, eindigt in 2 Kronieken 36: 22-23 met het ‘Edict van Kores’. Deze Perzische koning geeft ca. 540 v.Chr. de Judeeërs die in Babel in ballingschap zijn, toestemming naar huis terug te keren. In zijn edict geeft Kores drie dingen aan: dat hij alle koninkrijken op aarde heeft ontvangen van de HEER, de God van de hemel, dat deze God hem heeft opgedragen voor Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, en dat wie tot enig deel van zijn volk behoort op mag gaan naar Juda, onder de zegen van de Eeuwige.
Deze passage uit 2 Kronieken 36 kan men lezen tegen de achtergrond van verschillende passages uit Jesaja 40-55. In Jesaja 41:2-3 wordt gesproken over de opmars van Kores (zonder dat zijn naam wordt genoemd; dat gebeurt binnen Jesaja 40-55 alleen in Jesaja 44:28 en 45:1) in het kader van een spreken van JHWH die er in 41:4 direct aan toevoegt dat Hij, JHWH, dit doet gebeuren.
In Jesaja 44:28 wordt gezegd dat Kores Gods heilswil ten uitvoer brengt door te zeggen dat Jeruzalem herbouwd moet worden en de fundering voor de tempel gelegd moet worden. Dit vers is de afsluiting van de passage Jesaja 44:21-28, gericht op Jakob / Israël, ‘mijn knecht’ genoemd (2x in 44:21), gevormd door de Eeuwige (44:21.24). Deze passage is gebouwd op het werkwoord ‘loskopen’ (גאל) (44:22.23.24). JHWH is Juda’s verlosser. In deze passage klinkt veelvuldig het goddelijk ‘Ik’. JHWH is het die handelt (JHWH + עשה), 44:23, in 44:24 versterkt tot ‘Ik, JHWH, ben het die alles gemaakt heeft’. Gods bedoeling is dat de stad Jeruzalem en de steden van Juda herbouwd en bewoond gaan worden (44:26). Kores moet dat realiseren (שלם). Deze werkwoordsstam שלם duidt op herstel. Er ontstaat sjaloom, welzijn, toekomst. De formule ‘Dit zegt de HEER’ in 44:24 geeft de woorden extra kracht.
De bijzondere rol van Kores wordt onderstreept, doordat JHWH Kores in Jesaja 44:28 ‘mijn herder’ noemt. Hij krijgt de rol van de koning van Israël die ideaaltypisch een herder voor het volk moest zijn (2 Samuël 5:2). In die rol van herder is Kores beeld van Israëls God die herder is (Jesaja 40:11). Ook in de erop volgende passage Jesaja 45:1-7 wordt Kores met een term benoemd waarmee Israëls koningen getooid werden: ‘gezalfde’ (משיח). De term משיח wordt in het Oude Testament breed gebruikt: voor de hogepriester (onder meer Leviticus 4:3), aartsvaders (Psalm 105:15), de Israëlitische koning (zoals David in 2 Samuël 23:1), hier voor een heidense koning die de Eeuwige niet kent (45:4.5). Als uitvoerder van Gods verlossingsplan is Kores een messiaanse gestalte.
In Jesaja 45:1-7 staat Kores centraal. Nu wordt niet over hem gesproken, zoals in Jesaja 44:28, maar tot hem. Meerdere elementen uit Jesaja 44:21-28 keren in Jesaja 45:1-7 terug. De Godsspraakformule ‘Dit zegt de HEER’ klinkt ook hier (45:1). Vele malen klinkt ook in deze passage het goddelijke ‘Ik’. De Eeuwige faciliteert de vorst. Net als in Jesaja 44:24 wordt gezegd dat de HEER alles doet (45:7). Hij heeft Kores bij de rechterhand genomen, onderwerpt volken aan hem, ontwapent koningen, opent deuren voor hem. De Eeuwige gaat voor hem uit, effent oneffenheden. Hij verbreekt koperen deuren, verbrijzelt ijzeren grendels, schenkt hem schatten die in duisternis verblijven. Vele daden van de HEER, opdat Kores zal weten dat JHWH, Israëls God, hem bij name riep (45:3.4). Dat bij de naam noemen en een erenaam geven gebeurt vanwege ‘mijn knecht Jakob, Israël, mijn uitverkorene’ (45:4). De woordcombinatie ‘mijn knecht – uitverkiezen’ was al eerder in Jesaja 41:8; 42:1; 44:1 te vinden. Het gaat dus uiteindelijk niet om Kores, maar om Gods volk. Net als in 44:21 heet Jakob ‘mijn knecht’. Uit de term ‘mijn uitverkorene’ is Gods liefde voor Israël te proeven.
Meerdere termen die eerder tot Jakob / Israël gezegd zijn, worden nu tegen Kores gezegd: bij de rechterhand vatten (vergelijk Jesaja 41:13), oneffenheden effenen (vergelijk Jesaja 40:4), bij de naam roepen (vergelijk Jesaja 43:1).
Het is uit Jesaja 45:1-7 duidelijk dat JHWH Kores in staat stelt het verlossingsplan te volvoeren. In het licht van die heilswil wordt in Jesaja 45:5.6 Gods uniciteit benadrukt: ‘Ik ben JHWH en er is geen ander’. Duidt ook de naam JHWH, aan Mozes bij de braambos geopenbaard in het kader van Gods bevrijdingsgeschiedenis (Exodus 3:14-15), niet op Gods heilswil? Vaker wordt in Jesaja 40-55 Gods uniciteit en exclusiviteit benadrukt: ‘Vóór mij is er geen god gevormd / na mij zal er geen zijn.’ (Jesaja 43:10), ‘Buiten mij is er niemand die redt.’ (Jesaja 43:11), ‘Er is geen god buiten mij’ (Jesaja 44:6), ‘Jullie zijn mijn getuigen: is er een god buiten mij, / of een andere rots? Ik ken er geen.’ (Jesaja 44:8), ‘Buiten mij is er geen god.’ (Jesaja 45:21), ‘Ik ben God, er is geen ander.’ (Jesaja 45:22; 46:9). Israëls God is een verlosser: ‘Alleen Ik breng redding.’ (Jesaja 45:21). In Jesaja 46:4 wordt Gods ‘doen’ (עשה) verbonden met ‘beschermen’ (NBV-2004), ‘redden’ (NBG-1951).
Deze God van heil is heer over de geschiedenis. Hij leidt de actuele geschiedenis, de geschiedenis die je nu meemaakt. Voor de dichter van Jesaja 45 werkt God in de geschiedenis, via mensen. Dat laat Hij in Kores zien. Daartoe bewapende Hij hem (45:5).
Gods werkterrein is niet beperkt tot Israël. Wereldwijd moet geweten worden dat er maar één God is, de God ‘die het licht vormt en het duister schept, / die heil (שלום) doet en het kwaad schept’ (45:7). Gods scheppingsmacht moet wereldwijd erkend worden. Hij is verlosser en schepper (voor dat laatste zie bijvoorbeeld ook Jesaja 40:28). De werkwoorden ‘vormen’ en ‘doen’ komen hier weer voor, uit Jesaja 44:28 herkennen we het heilbrengen. Daarnaast staan nu twee uitspraken met het werkwoord ברא, ‘scheppen’, van duisternis en onheil. Het begrip ‘duisternis’ ontmoetten we al in de ‘schatten die in duisternis verblijven’ in 45:3. De duo’s ‘licht – donker’ en ‘heil – onheil’ hebben betrekking op verschillende terreinen: het eerste op de natuur, het tweede op de geschiedenis. Met deze beide uitspraken stelt zich de theodicee-vraag: is God ook de oorzaak van het kwaad in de wereld? Deze poëtische tekst in Jesaja 45:7 zal niet de bedoeling hebben een omvattende dogmatische opvatting te bieden, maar -denkend vanuit Gods handelen in de actualiteit- willen zeggen dat de Eeuwige de ondergang bewerkt van wat de bevrijding van zijn volk in de weg staat.
zondag 22 oktober 2023
Kores, herder en messias van de Eeuwige
door Adri van der Wal
De Hebreeuwse Bijbel, TaNaCh, eindigt in 2 Kronieken 36: 22-23 met het ‘Edict van Kores’. Deze Perzische koning geeft ca. 540 v.Chr. de Judeeërs die in Babel in ballingschap zijn, toestemming naar huis terug te keren. In zijn edict geeft Kores drie dingen aan: dat hij alle koninkrijken op aarde heeft ontvangen van de HEER, de God van de hemel, dat deze God hem heeft opgedragen voor Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, en dat wie tot enig deel van zijn volk behoort op mag gaan naar Juda, onder de zegen van de Eeuwige.
Deze passage uit 2 Kronieken 36 kan men lezen tegen de achtergrond van verschillende passages uit Jesaja 40-55. In Jesaja 41:2-3 wordt gesproken over de opmars van Kores (zonder dat zijn naam wordt genoemd; dat gebeurt binnen Jesaja 40-55 alleen in Jesaja 44:28 en 45:1) in het kader van een spreken van JHWH die er in 41:4 direct aan toevoegt dat Hij, JHWH, dit doet gebeuren.
In Jesaja 44:28 wordt gezegd dat Kores Gods heilswil ten uitvoer brengt door te zeggen dat Jeruzalem herbouwd moet worden en de fundering voor de tempel gelegd moet worden. Dit vers is de afsluiting van de passage Jesaja 44:21-28, gericht op Jakob / Israël, ‘mijn knecht’ genoemd (2x in 44:21), gevormd door de Eeuwige (44:21.24). Deze passage is gebouwd op het werkwoord ‘loskopen’ (גאל) (44:22.23.24). JHWH is Juda’s verlosser. In deze passage klinkt veelvuldig het goddelijk ‘Ik’. JHWH is het die handelt (JHWH + עשה), 44:23, in 44:24 versterkt tot ‘Ik, JHWH, ben het die alles gemaakt heeft’. Gods bedoeling is dat de stad Jeruzalem en de steden van Juda herbouwd en bewoond gaan worden (44:26). Kores moet dat realiseren (שלם). Deze werkwoordsstam שלם duidt op herstel. Er ontstaat sjaloom, welzijn, toekomst. De formule ‘Dit zegt de HEER’ in 44:24 geeft de woorden extra kracht.
De bijzondere rol van Kores wordt onderstreept, doordat JHWH Kores in Jesaja 44:28 ‘mijn herder’ noemt. Hij krijgt de rol van de koning van Israël die ideaaltypisch een herder voor het volk moest zijn (2 Samuël 5:2). In die rol van herder is Kores beeld van Israëls God die herder is (Jesaja 40:11). Ook in de erop volgende passage Jesaja 45:1-7 wordt Kores met een term benoemd waarmee Israëls koningen getooid werden: ‘gezalfde’ (משיח). De term משיח wordt in het Oude Testament breed gebruikt: voor de hogepriester (onder meer Leviticus 4:3), aartsvaders (Psalm 105:15), de Israëlitische koning (zoals David in 2 Samuël 23:1), hier voor een heidense koning die de Eeuwige niet kent (45:4.5). Als uitvoerder van Gods verlossingsplan is Kores een messiaanse gestalte.
In Jesaja 45:1-7 staat Kores centraal. Nu wordt niet over hem gesproken, zoals in Jesaja 44:28, maar tot hem. Meerdere elementen uit Jesaja 44:21-28 keren in Jesaja 45:1-7 terug. De Godsspraakformule ‘Dit zegt de HEER’ klinkt ook hier (45:1). Vele malen klinkt ook in deze passage het goddelijke ‘Ik’. De Eeuwige faciliteert de vorst. Net als in Jesaja 44:24 wordt gezegd dat de HEER alles doet (45:7). Hij heeft Kores bij de rechterhand genomen, onderwerpt volken aan hem, ontwapent koningen, opent deuren voor hem. De Eeuwige gaat voor hem uit, effent oneffenheden. Hij verbreekt koperen deuren, verbrijzelt ijzeren grendels, schenkt hem schatten die in duisternis verblijven. Vele daden van de HEER, opdat Kores zal weten dat JHWH, Israëls God, hem bij name riep (45:3.4). Dat bij de naam noemen en een erenaam geven gebeurt vanwege ‘mijn knecht Jakob, Israël, mijn uitverkorene’ (45:4). De woordcombinatie ‘mijn knecht – uitverkiezen’ was al eerder in Jesaja 41:8; 42:1; 44:1 te vinden. Het gaat dus uiteindelijk niet om Kores, maar om Gods volk. Net als in 44:21 heet Jakob ‘mijn knecht’. Uit de term ‘mijn uitverkorene’ is Gods liefde voor Israël te proeven.
Meerdere termen die eerder tot Jakob / Israël gezegd zijn, worden nu tegen Kores gezegd: bij de rechterhand vatten (vergelijk Jesaja 41:13), oneffenheden effenen (vergelijk Jesaja 40:4), bij de naam roepen (vergelijk Jesaja 43:1).
Het is uit Jesaja 45:1-7 duidelijk dat JHWH Kores in staat stelt het verlossingsplan te volvoeren. In het licht van die heilswil wordt in Jesaja 45:5.6 Gods uniciteit benadrukt: ‘Ik ben JHWH en er is geen ander’. Duidt ook de naam JHWH, aan Mozes bij de braambos geopenbaard in het kader van Gods bevrijdingsgeschiedenis (Exodus 3:14-15), niet op Gods heilswil? Vaker wordt in Jesaja 40-55 Gods uniciteit en exclusiviteit benadrukt: ‘Vóór mij is er geen god gevormd / na mij zal er geen zijn.’ (Jesaja 43:10), ‘Buiten mij is er niemand die redt.’ (Jesaja 43:11), ‘Er is geen god buiten mij’ (Jesaja 44:6), ‘Jullie zijn mijn getuigen: is er een god buiten mij, / of een andere rots? Ik ken er geen.’ (Jesaja 44:8), ‘Buiten mij is er geen god.’ (Jesaja 45:21), ‘Ik ben God, er is geen ander.’ (Jesaja 45:22; 46:9). Israëls God is een verlosser: ‘Alleen Ik breng redding.’ (Jesaja 45:21). In Jesaja 46:4 wordt Gods ‘doen’ (עשה) verbonden met ‘beschermen’ (NBV-2004), ‘redden’ (NBG-1951).
Deze God van heil is heer over de geschiedenis. Hij leidt de actuele geschiedenis, de geschiedenis die je nu meemaakt. Voor de dichter van Jesaja 45 werkt God in de geschiedenis, via mensen. Dat laat Hij in Kores zien. Daartoe bewapende Hij hem (45:5).
Gods werkterrein is niet beperkt tot Israël. Wereldwijd moet geweten worden dat er maar één God is, de God ‘die het licht vormt en het duister schept, / die heil (שלום) doet en het kwaad schept’ (45:7). Gods scheppingsmacht moet wereldwijd erkend worden. Hij is verlosser en schepper (voor dat laatste zie bijvoorbeeld ook Jesaja 40:28). De werkwoorden ‘vormen’ en ‘doen’ komen hier weer voor, uit Jesaja 44:28 herkennen we het heilbrengen. Daarnaast staan nu twee uitspraken met het werkwoord ברא, ‘scheppen’, van duisternis en onheil. Het begrip ‘duisternis’ ontmoetten we al in de ‘schatten die in duisternis verblijven’ in 45:3. De duo’s ‘licht – donker’ en ‘heil – onheil’ hebben betrekking op verschillende terreinen: het eerste op de natuur, het tweede op de geschiedenis. Met deze beide uitspraken stelt zich de theodicee-vraag: is God ook de oorzaak van het kwaad in de wereld? Deze poëtische tekst in Jesaja 45:7 zal niet de bedoeling hebben een omvattende dogmatische opvatting te bieden, maar -denkend vanuit Gods handelen in de actualiteit- willen zeggen dat de Eeuwige de ondergang bewerkt van wat de bevrijding van zijn volk in de weg staat.