Joods-Christelijke Dialoog

Exodus 03-04 - Piet van Midden

Onderstaande tekst werd eerder gepubliceerd in “Van Ver Halen, een verhaal achter de bijbelverhalen”, Meinema 2005.

Dr. Piet van Midden doceert Hebreeuws aan de Tilburg School of Catholic Theology, afdeling Bijbelwetenschappen en Kerkgeschiedenis. Hij is op social media actief met een dagelijkse snelcursus Hebreeuws, is schrijver, uitgever en adviseert de reisorganisatie High Flight International.

DE ONUITSPREKELIJKE NAAM (Exodus 3-4)
Mozes is inmiddels schaapherder geworden. In Genesis 46:34 lezen we ‘want al wat schaapherder is, is voor de Egyptenaren een gruwel.’ Hij is dus wel erg afgezakt: van Egyptisch opzichter naar schaapherder. Maar juist de aartsvaders waren herders en in die traditie moet Mozes verder. De grote koning David is ook als herder geroepen (1 Sam. 16:11.19). Het herderschap is primair. Mozes’ leven is trouwens op een bijzondere manier ingedeeld. Volgens de joodse traditie is hij veertig jaar als hij de Egyptenaar doodslaat, tachtig jaar als hij geroepen wordt om Israël uit Egypte te bevrijden en honderd en twintig als hij sterft (Hand.7:23.30; Deut 34:7). Hij loopt als het ware veertig jaar stage in de woestijn om straks veertig jaar lang de Israëlieten door de woestijn thuis te brengen.
Als hij helemaal door de woestijn is heengegaan (3:1) komt hij bij de godsberg Horeb, waar de verschijning van de Heilige in de bremstruik plaatsvindt. Brem is senè in het Hebreeuws, je hoort daarin een woordspel met Sinai, de naam die we straks bij de verbondssluiting zullen horen. Het is ‘heilige grond’ waar hij staat, ’adama, de akkerbodem die ook het goede land Kanaän aanduidt. Midden in de woestijn heeft God zijn ‘heilig land’ (zie ook Joz. 5:15). Mozes mag er al even zijn.
De God die hem aanspreekt, stelt zich voor als ‘de God van je vader Abraham, Isaak en Jakob’(3:6). Over Egypte heen wordt teruggrepen naar een deel van de belofte dat nog steeds openstaat: de toezegging van het wonen in een eigen land, in Kanaän. God heeft gezien, gehoord, hij kent de ellende van dichtbij (3:7). En heeft besloten er wat aan te doen: ‘Daarom zend ik jou naar farao om mijn volk, de Israëlieten uit Egypte te voeren’ (3:10).
Gezonden maar door wie? De legitimatie is van belang. Mozes moet toch een naam kunnen noemen.
Dan openbaart de God van Abraham, Isaak en Jakob zijn naam zonder die te openbaren!
‘IK BEN DIE IK BEN... IK BEN heeft mij naar jullie toe gestuurd.’

Exodus 3:14 is een van de meest besproken teksten van dit bijbelboek. Wat betekent die geheimzinnige naam? In het Hebreeuws slaat de uitleg ‘Ik ben die ik ben’ op de godsnaam Jahwe, die je in bijbelliteratuur vaak aangegeven vindt met de letters JHWH. Dat zou je kunnen vertalen met ‘Hij is’ of ‘Hij doet zijn.’ Het is de naam die hooguit één maal per jaar werd uitgesproken door de hogepriester op de Grote Verzoendag en die in de Hebreeuwse bijbel voorzien is van de klinkers van het woord ’Adonaj, waardoor de naam op een andere manier uitspreekbaar wordt. ‘Je zult de naam (van) JHWH, je God niet ijdel gebruiken (letterlijk: ‘niet opheffen tot iets ijdels’), want JHWH zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt,’ lezen we in de Tien Geboden (20:7). Het zijn aardige Hebreïsmen: niet ijdel, niet onschuldig. Dat betekent: met heel veel eerbied ... zeer schuldig. Het gaat daarbij specifiek over deze naam. In de tekst van Exodus 3 hebben we misschien te maken met een woordspel. Een van de theorieën is dat Jahwe een spel is met de godsnaam Jah, een van de namen van God, die we bijvoorbeeld nog terugvinden in de oproep om te loven: Hallelu-jah! Loof de Heer! Dat legt overigens de tekst van Exodus 3:14 niet uit. ‘Ik ben die ik ben’ zou kunnen betekenen: ‘Het doet er helemaal niet toe wie ik ben of hoe ik heet. ‘Ik ben’ en je zult me in de geschiedenis wel tegenkomen als een God die er voor je is.’ Daarmee is de naam in ieder geval eer aan gedaan. De Naam moet in de geschiedenis worden waargemaakt. Mozes staat voor een immense taak maar hij wordt gelegitimeerd en gesteund door ‘Ik ben’. Niet door ‘god’. Van de goden gaan er dertien in een dozijn in de bijbel.

Na de bijzondere ‘onthulling’ van de Naam wordt de opdracht nader ingevuld: Mozes moet naar de farao gaan en het volk Israël opeisen. Dat het om een onmogelijke opdracht gaat, is Mozes zich wel bewust. Na veel tegensputteren mag hij zijn broer Aäron meenemen. Die komt in 4:14 onverwacht voor het eerst het bijbelse toneel op. Ze gaan getweeën. Zoals later de apostelen in tweetallen zullen gaan. Ze zijn elkaar tot een hand en een mond. Zelfs Mozes hoeft niet alles te kunnen. Bovendien staat een zaak vast op het getuigenis van minstens twee mensen.
Zo aanvaardt Mozes de terugreis naar Egypte. Hij neemt Sippora en hun zoon Gersom mee. In een herberg is er een griezelige ervaring. In Exodus 4:24-26 komt de Heer ‘s nachts om hem te doden. Sippora besnijdt gauw de voorhuid van haar zoon met een stenen mes en raakt daarmee zijn voeten aan. Dan is het gevaar geweken. Het is een oud verhaal over een bloedrite: bloed weert boze machten af. We komen dat straks nog een keer tegen. Maar wat betekent het verhaal hier? Waarom probeert de Heer te doden. En wie wil hij doden: hem? Is dat Mozes of zijn zoon? En hij raakt zijn voeten aan. Van Gersom? Van Mozes? Van de Heer? Het verhaal is volstrekt onduidelijk. Eén ding is wel helder: het gaat om de zoon, om zoonschap. Israël is de zoon van de Heer die uit Egypte wordt geroepen. Straks zal het gaan om de zoon van de farao, die zal sterven als zijn vader het volk niet laat gaan. In deze bizarre vertelling wordt ‘een kleine redding’ beschreven. De zoon is gered, ternauwernood. De grote zoon Israël zal net zo worden gered.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.